‘Ik krijg de indruk dat je daarmee een pracht van een gedragslijn uitstippelt, Brahma. Ik maak eruit op dat je gunstelingen stad en land afgaan om alle tekenen van vooruit gang die ze tegen komen te vernietigen?’

‘Dat is niet waar,’ zei de god. ‘Je praat alsof wij ons deze last van onze goddelijkheid moedwillig opleggen, alsof we proberen een duistere tijd te handhaven om eeuwig geconfronteerd te blijven met de afmattende taak die verbonden is aan onze gedwongen goddelijkheid!’

‘Kortom,’ zei Sam, ‘ja. En die gebedsmachine dan die hier vlak voor de Tempel staat? Is die cultureel gezien te vergelijken met een strijdwagen?’

‘Dat is wat anders,’ zei Brahma. ‘Als een goddelijke manifestatie vervult hij de burgers met ontzag en om religieuze redenen wordt er niet aan getwijfeld. Het is bij lange na niet te vergelijken met de uitvinding van het buskruit.’

‘Stel eens dat de een of andere plaatselijke atheist er een achteroverdrukt en hem uit elkaar haalt? En stel eens dat hij toevallig een Thomas Edison is? Wat dan?’ Er zitten geraffineerde combinatiesloten op. Als iemand anders dan een priester hem opent, springt hij uit elkaar en gaat met man en al de lucht in.’

‘En ik heb gemerkt dat je niet in staat was de herontdekking van de destilleerketel te voorkomen, hoezeer je dat ook hebt geprobeerd. Toen heb je maar een alcoholbelasting ingevoerd, die aan de Tempels betaald moet worden.’

‘De mensheid heeft altijd bevrijding gezocht in de drank,’ zei Brahma. ‘Het paste over het algemeen wel ergens in zijn godsdienstige ceremonieen. Op die manier was het minder verwerpelijk. Inderdaad hebben we eerst geprobeerd het te onderdrukken, maar we hebben snel ingezien dat we dat niet konden. Dus krijgen ze nu in ruil voor belasting, de zegen op hun gezuip. Minder zonde, minder kater, minder verwijten — het is psychologisch, weet je — en die belasting is niet zo hoog.’

‘Toch wel grappig te zien dat er zovelen de voorkeur geven aan het profane brouwsel.’

‘Je bent gekomen om te bidden en je blijft om te spotten, bedoel je dat, Sam? Ik heb aangeboden je vragen te beantwoorden, niet om de deicratische politiek met je te bespreken. Heb je al een besluit genomen inzake mijn aanbod?’

‘Ja, Madeleine,’ zei Sam, ‘en heeft iemand je wel eens verteld hoe lief je bent als je kwaad wordt?’ Brahma sprong van zijn troon. ‘Hoe durf je? Hoe weet je dat?’ schreeuwde de god.

‘Ik wist het niet, echt niet,’ zei Sam. ‘Tot nu toe tenminste. Het was slechts een veronderstelling, gebaseerd op een paar dingen in je spraak en gebaar, die ik me nog herinnerde. Je hebt dus eindelijk je levenslange ambitie bevredigd, he? Ik wil er wat onder verwedden dat je ook nog een harem hebt. Hoe voel je je, madame, als een echte dekhengst, nadat je als meid begonnen bent? Ik wed dat alle snolletjes ter wereld jaloers op je zouden zijn als ze dat wisten. Gefeliciteerd.’

Brahma richtte zich met woedende blik in zijn volle lengte op. De troon was als een vuur achter zijn rug. De viena jengelde voort, onaandoenlijk. Toen hief hij zijn scepter op en sprak:

‘Bereid je voor op de vloek van Brahma …’ begon hij. ‘Waarvoor?’ vroeg Sam. ‘Omdat ik je geheim geraden heb? Als ik toch een god word, wat doet dat er dan nog toe? Er moeten er nog meer zijn die het weten. Ben je kwaad omdat de enige manier om achter je ware identiteit te komen was, je een beetje te sarren? Ik dacht dat je me des te meer zou waarderen als ik mijn waarde zou demonstreren door op deze manier mijn snuggerheid te tonen. Als ik je beledigd heb, dan bied ik mijn verontschuldigingen aan.’

‘Ik vervloek je niet omdat je het geraden hebt — of zelfs om de manier waarop je het geraden hebt — maar omdat je me bespot hebt.’

‘Je bespot hebt?’ zei Sam. ‘Ik begrijp je niet. Ik heb dat niet zo bedoeld. Vroeger stond ik altijd op goede voet met je. Als je daaraan terug wilt denken, dan zal je je herinneren dat dat waar is. Waarom zou ik mijn positie in de waagschaal stellen door je nu te bespotten?’

‘Omdat je te snel gezegd hebt wat je dacht, zonder er nog eens over na te denken.’

‘Nee, Heer. Ik heb alleen maar grapjes gemaakt als mannen onder elkaar wanneer dergelijke zaken ter sprake komen. Het spijt me als je dat verkeerd hebt opgevat. Ongetwijfeld houd je er een harem op na, die mijn afgunst opwekt en die ik beslist op een nacht ga proberen binnen te dringen. Wil je me vervloeken als je me daarbij betrapt, ga dan je gang.’ Hij trok aan zijn pijp en hulde zijn grijns in een rookwolk.

Tenslotte grinnikte Brahma. ‘Ik ben inderdaad een beetje opvliegend,’ legde hij uit. ‘En misschien een beetje overgevoelig wat mijn verleden betreft. Natuurlijk heb ik vaak zo met andere mannen sterke verhalen uitgewisseld. Het zij je vergeven. Ik trek het begin van mijn vervloeking in. En ik neem aan dat jij besluit mijn aanbod aan te nemen?’ vroeg hij.

‘Inderdaad,’ zei Sam.

‘Goed. Ik heb altijd al een broederlijke genegenheid voor je gekoesterd. Ga nu en laat mijn priester hier komen om hem mijn instructies voor jouw incarnatie te geven. Tot ziens.’

‘Zeker, Heer Brahma.’ Sam knikte en hief zijn pijp op. Toen duwde hij tegen de rij planken en zocht de priester op in de hal. Er gingen vele gedachten door zijn hoofd, maar ditmaal liet hij ze onuitgesproken.

Die avond hield de prins krijgsraad met al zijn volgelingen die familie en vrienden in Mahartha hadden bezocht en met degenen die de stad ingetrokken waren om nieuwtjes en praatjes te verzamelen. En zo vernam hij dat er slechts tien Meesters van Karma in Mahartha waren en dat zij in het paleis op de zuidoostelijke hellingen boven de stad woonden. Zij bezochten volgens vastgesteld schema de klinieken of leeszalen van de Tempels, waar de burgers verschenen om geoordeeld te worden wanneer zij een verjonging aanvroegen. De Hal van Karma zelf was een massief zwart gebouw op de binnenplaats van hun paleis, waar kort na het oordeel de persoon verscheen om in zijn nieuwe lichaam verplaatst te worden. Strake vertrok met twee van zijn raadslieden om zolang het nog licht was, tekeningen van paleisversterkingen te maken. Twee hovelingen werden weggestuurd, de stad in, om de Shan van Irabek uit te nodigen voor de avondmaaltijd met aansluitend een feest. De sultan was een oude man en een buurman van Siddhartha, met wie hij drie bloedige grensincidenten had uitgevochten en soms ook op de tijgerjacht was geweest. De Shan wachtte op zijn afspraak met de Meesters van Kama en logeerde zolang bij familie.

Een man werd naar de Straat der Smeden gestuurd om de metaalbewerkers te vragen de opdracht van de prins te verdubbelen en vroeg in de morgen gereed te hebben. Hij nam genoeg geld mee om zich van hun mede werking te verzekeren.

Kort daarop verscheen de Shan van Irabek in de Herberg van Hawkana, in gezelschap van zes familieleden die tot de kaste der handelaars behoorden, maar gewapend waren als krijgers. Toen zij echter zagen dat de herberg een vredige verblijfplaats was en dat geen van de andere gasten of bezoekers wapens droeg, legden zij hun wapens af en gingen aan het hoofdeinde van de tafel zitten, naast de prins. De Shan was groot, maar liep met gebogen rug. Hij droeg kastanjebruine gewaden en een donkere tulband die bijna tot zijn ruige, op rupsen lijkende spierwitte wenkbrauwen reikte. Zijn baard leek besneeuwd struikgewas, zijn tanden waren donkere stompjes en zijn onderste oogleden waren rood en gezwollen, pijnlijk en vermoeid na vele jaren zijn bloeddoorlopen oogballen te hebben tegengehouden, die steeds maar weer probeerden naar voren te komen. Hij lachte en beukte op de tafel, voor de zesde maal herhalend: ‘Olifanten zijn heden ten dage veel te duur en in de modder geen pest waard!’ Dit naar aanleiding van hun gesprek over de beste tijd van het jaar om een oorlog te voeren. Slechts iemand die volkomen groen was, kon zo lomp zijn een ambassadeur van een buurland gedurende het regenseizoen te beledigen, vond men, en nadien zou de man altijd gebrandmerkt blijven als een nouveau roi.

In de loop van de avond verontschuldigde de lijfarts van de prins zich om toezicht te houden op de bereiding van het dessert en om een verdovend middel in het gebak te doen dat de Shan geserveerd zou worden. Na het dessert had de Shan meer en meer de neiging zijn ogen te sluiten en te knikkebollen. ‘Mooi feest,’ mompelde hij tussen twee snurken door en tenslotte: ‘Olifanten zijn geen pest waard . ..’

Hij viel in slaap en was niet meer wakker te krijgen. Zijn familieleden zagen op dat ogenblik geen kans hem naar huis te brengen, tengevolge van het feit dat de lijfarts van de prins chloralhydraat in hun wijn had gedaan; ze lagen immers snurkend over de vloer verspreid.

De ceremoniemeester van de prins trof een regeling met Hawkana dat ze zouden blijven slapen, maar de Shan zelf werd naar Siddhartha’s suite gebracht, waar hij even later bezocht werd door de arts, die zijn kleding losmaakte en op zachte, overredende toon tegen hem sprak:

‘Morgenmiddag,’ zei hij, ‘zijt gij Prins Siddhartha en dit zijn uw volgelingen. Gij zult in hun gezelschap naar de Hal van Karma gaan om daar het lichaam in ontvangst te nemen dat Brahma u heeft beloofd zonder de noodzaak van een voorafgaand onderzoek. Gij zult Siddhartha blijven wanneer ge een nieuw lichaam hebt en gij zult hier terugkeren in gezelschap van uw volgelingen om door mij te worden onderzocht. Begrijpt gij mij?’

Вы читаете Heer van het licht
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату