‘Ja,’ fluisterde Shan. ‘Herhaal dan wat ik gezegd heb.’

‘Morgenmiddag,’ zei de Shan, ‘ben ik Siddhartha en sta aan het hoofd van deze volgelingen…’

Het was een schitterende ochtend en alles ademde rust en vrede. De helft van de mannen van de prins reed de stad uit in noordelijke richting. Maar eenmaal uit het zicht van Mahartha begonnen zij aan een omtrekkende beweging in zuidoostelijke richting. Zij zochten hun weg door de heuvels en stopten slechts om hun krijgsuitrusting aan te trekken. Zes mannen werden uitgestuurd naar de straat der Smeden en kwamen terug met zware canvastassen, waarvan de inhoud werd verdeeld over de tassen van drie dozijn mannen die na het ontbijt naar de stad verdwenen. De prins beraadslaagde met Narada, zijn arts. Hij zei: ‘Als ik de goedertierenheid van de Hemel verkeerd heb beoordeeld, dan ben ik inderdaad vervloekt.’ Maar de arts glimlachte en antwoordde: ‘Ik betwijfel of u verkeerd hebt geoordeeld.’

En zo ging de morgen over in de stilte van het middaguur, de gouden Brug der Goden welfde boven hen. Toen hun gasten met een kater ontwaakten, gaven zij hun alle steun. De Shan kreeg nog een hypnotische nabehandeling en werd met zes volgelingen van Siddhartha naar het Paleis van de Meesters gestuurd. Zijn familieleden kregen de mededeling, dat hij in de vertrekken van de prins bleef slapen.

‘Ons grootste risico,’ zei de arts, ‘is de Shan. Zullen ze hem herkennen? Gunstige omstandigheden zijn, dat hij een klein potentaatje uit een ver afgelegen koninkrijk is, dat hij slechts kort in de stad is, het grootste gedeelte van de tijd bij zijn familie heeft doorgebracht en zich nog niet gepresenteerd had om geoordeeld te worden. De Meesters moeten nog onkundig zijn van uw eigen uiterlijk …’

‘Tenzij Brahma of zijn priester mij beschreven heeft, ‘zei de prins. ‘Het is mogelijk dat mijn mededelingen op de hand zijn vastgelegd en dat zij die ter identificatie af draaien.’

‘Maar waarom zouden ze dat doen?’ vroeg Narada. ‘Ze hoeven toch geen geheimen en uitgebreide voorzorgsmaatregelen te verwachten van iemand die zij een gunst bewijzen. Nee, ik geloof wel dat we het klaarspelen. De Shan is natuurlijk niet in staat een test te doorstaan, maar wel een oppervlakkig onderzoek. Hij wordt immers vergezeld door uw volgelingen. Op het ogenblik gelooft hij echt dat hij Siddhartha is en kan hij elke eenvoudige leugentest op dat punt doorstaan en dat is volgens mij het grootste gevaar dat hij kan lopen.’

Zij wachtten dus tot de drie dozijn mannen terugkeerden met lege zakken; allen pakten hun eigendommen in, stegen te paard en verdwenen een voor een naar de stad, alsof zij op zoek waren naar wat vertier; in feite bewogen zij zich echter langzaam in zuidoostelijke richting.

‘Vaarwel, beste Hawkana,’ zei de prins, toen de laatst over gebleven mannen hadden gepakt en waren opgestegen. ‘Ik zal, als steeds, uw herberg aanbevelen bij al degenen die ik tegenkom. Het spijt mij dat mijn oponthoud hier zo onverwachts moet eindigen, maar ik moet een opstand in de provincies onderdrukken zodra ik de Hal van Karma heb verlaten.

Je weet wel hoe snel dergelijke dingen zich ontwikkelen als een vorst weg is. Ik had graag nog een week onder je dak willen doorbrengen, maar ik vrees dat dat genoegen tot een volgende keer uitgesteld zal moeten worden. Als er iemand naar mij mocht vragen, zeg dan dat ze mij in Hades kunnen vinden.’

‘Hades, Heer?’

‘In de meest zuidelijke provincie van mijn koninkrijk, bekend door zijn bijzonder warm klimaat. Zorg ervoor, dat je het precies zo over brengt, vooral aan de priesters van Brahma, die zich in de komende dagen zouden kunnen afvragen waar ik mij bevind.’

‘Ik zal het zeggen, Heer.’

‘En zorg vooral goed voor de jongen Dele. Ik hoop hem weer te horen spelen bij mijn volgende bezoek.’ Hawkana boog diep en stond op het punt een speech af te steken, dus besloot de prins op dat ogenblik hem de zak met geldstukken toe te werpen en nog een opmerking te maken over de wijnen van Urath voor hij snel opsteeg en zijn mannen zijn bevelen toeriep, op een manier die elke verdere conversatie uitsloot.

Toen reden zij de poort uit en verdwenen; slechts de arts bleef achter bij drie krijgers, die hij nog een dag moest behandelen tegen een geheimzinnige ziekte die iets te maken had met de verandering van klimaat, voor zij verder konden rijden om zich bij de anderen te voegen.

Zij reden de stad door, daarbij gebruik makend van stille zijstraten en kwamen na enige tijd op de hoofdweg die naar het Paleis van de Meesters van Karma leidde. Tijdens de rit werden tekenen van verstandhouding gewisseld tussen Siddhartha en de drie dozijn krijgers die op verscheidene punten in het struikgewas verborgen lagen. Halverwege het paleis trokken de prins en de acht mannen die hem vergezelden de teugels aan en deden alsof zij wilden rusten. Zij wachtten tot de anderen, die voorzichtig tussen de bomen door optrokken, op gelijke hoogte waren. Het duurde niet lang of zij zagen beweging op de weg voor hen. Er naderden zeven ruiters te paard en de prins veronderstelde dat dat de zes lansiers waren met de Shan. Toen zij binnen gehoorsafstand waren gekomen, reden ze hen tegemoet.

‘Wie zijt gij?’ vroeg de lange ruiter die op een witte merrie zat en hen scherp opnam. ‘Wie zijt gij die de weg van Prins Siddhartha, Bedwinger der Demonen, durft te versperren?’

De prins keek naar hem, naar zijn gespierde en gebruinde lichaam van ongeveer vijfentwintig jaar oud, de haviksneus, de stekende ogen en indrukwekkende houding en hij had plotseling het gevoel dat zijn twijfel ongefundeerd geweest was en dat hij zichzelf benadeeld had door zijn achterdocht en wantrouwen. De lenige, gezonde figuur, op een van zijn eigen paarden gezeten, scheen te bewijzen dat Brahma te goeder trouw had gehandeld en hem een uitstekend en sterk lichaam had doen verstrekken dat nu het eigendom was van de oude Shan.

‘Heer Siddhartha,’ zei zijn volgeling die naast de Heer van Irabek had gereden, ‘het ziet ernaar uit dat ze eerlijk hebben gehandeld. Ik zie niets verkeerds aan hem.’

‘Siddhartha!’

schreeuwde de Shan. ‘Wie is deze man die gij met de naam van uw meester durft aanspreken? Ik ben Siddhartha, Bedwinger der…’ Hij wierp zijn hoofd in de nek en de woorden kwamen reutelend uit zijn keel. Toen kreeg de Shan een toeval. Hij verstijfde, verloor zijn houvast en viel uit het zadel. Siddhartha rende naar hem toe. Het schuim stond hem in de hoeken van zijn mond en zijn ogen waren weggedraaid.

‘Epileptisch!’ riep de prins. ‘Ze hadden mij een beschadigd stel hersens toegedacht.’

‘Ook de anderen kwamen naderbij en hielpen de prins de Shan te verzorgen tot de aanval voorbij was en hij weer bij kennis was gekomen. ‘Wat, wat is er gebeurd?’ vroeg hij.

‘Verraad,’ zei Siddhartha. ‘Verraad, Shan van Irabek! Een van mijn mannen zal u onmiddellijk voor een onderzoek naar mijn lijfarts geleiden. Ik stel voor dat u wat rust en daarna een klacht indient bij Brahma’s registratiedienst. Mijn lijfarts zal u bij Hawkana behandelen en daarna kunt u gaan. Het spijt mij dat dit gebeurd is. Het kan waarschijnlijk hersteld worden. Maar als dat niet het geval is, denk clan aan de laatste belegering van Kapil en beschouw de rekening als vereffend. Goedemiddag, broeder prins.’ Hij boog voor de ander en zijn mannen hielpen de Shan Hakana’s vos te bestijgen, die Siddhartha eerder op de dag had geleend.

De prins besteeg zijn merrie en keek hen na; toen wendde hij zich tot de mannen die om hem heen stonden en sprak met een stem die luid genoeg was om ook door degenen gehoord te worden die niet op de weg stonden te wachten:

‘Wij gaan met z’n negenen naar binnen. Twee hoornstoten en de anderen volgen. Als zij weerstand bieden, zorg er dan voor dat ze hun onvoorzichtigheid berouwen, want nog drie hoornstoten zullen zo nodig de vijftig lansiers uit de heuvels waarschuwen. Het is een paleis des vredes, geen fort waar veldslagen uitgevochten worden. Neem de Meesters gevangen. Beschadig vooral de machinerieen niet en zorg dat ook anderen dat niet doen. Als zij geen weerstand bieden, des te beter. Als zij wel weerstand bieden, dan stappen we door het Paleis en de Hal van de Meesters van Karma als een kleine jongen door een mierenhoop. Veel geluk. Geen god zij met u!’

Zijn paard kerend reed hij voor de anderen uit de weg op. De acht lansiers achter hem hieven zachtjes een krijgslied aan.

De prins reed door de dubbele poort die wijd open stond en niet bewaakt werd. Hij vroeg zich meteen af, of er wellicht geheime verdedigingen bestonden die hij straks over het hoofd had gezien.

De binnenplaats was fraai aangelegd en gedeeltelijk geplaveid. In een groot stuk tuin waren bedienden bezig met snoeien, wieden en planten. De prins keek rond of hij ergens wapens zag, maar vond niets. De bedienden keken op toen hij binnenkwam, maar staakten hun arbeid niet. Aan het eind van de binnenplaats stond de zwarte stenen Hal. Hij reed in die richting en zijn ruiters volgden, tot hij begroet werd vanaf de treden van het paleis dat rechts van hem lag.

Hij hield de teugels in en draaide zich in die richting. Hij zag een man, groot en zwaar, in een zwarte pij die

Вы читаете Heer van het licht
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату