‘Ja. Vooruit!’
De lange jongeman liep naar het Paleis van Kama en vroeg Heer Koebera te spreken. Hij droeg een lange glinsterende speer over zijn schouder en zolang hij moest wachten, ijsbeerde hij door het vertrek. Koebera kwam de kamer binnen, keek naar de speer, naar de jongelui, en zei een woord.
‘Ja, het is Tak,’ antwoordde de speerdrager. ‘Nieuwe speer, nieuwe Tak. Het had geen zin dat ik nog langer een aap bleef, vandaar. De tijd voor het vertrek is nabij, ik ben gekomen om je te groeten, jou en Ratri…’
‘Waar ga je heen, Tak?’
‘Ik wil de rest van de wereld zien, Koebera, voordat jouw techniek de romantiek verdrijft.’
‘Die dag is beslist niet nabij, Tak. Ik zou je willen vragen: blijf nog wat. . .’
‘Nee, Koebera. Bedankt, maar kapitein Olvegg wil ook verder. Hij en ik gaan samen.’
‘Waar ga je heen?’
‘Naar het oosten, het westen… wie zal het zeggen? Welke windrichting ook wenkt.. . Zeg eens, Koebera, wie is nu eigenaar van de donderwagen?’
‘Hij was natuurlijk oorspronkelijk van Sjiva. Maar Sjiva bestaat niet meer. Brahma heeft hem lange tijd gebruikt…’
‘Maar Brahma bestaat niet meer. Voor het eerst zit de Hemel zonder — Visjnoe regeert zolang. Dus …’
‘Yama heeft hem gemaakt. Als hij van niemand meer is, dan is hij van hem …’
‘En hij kan hem niet gebruiken,’ eindigde Tak. ‘Ik geloof dat Olvegg en ik hem maar zullen lenen voor onze reis.’
‘Wat bedoel je met: hij kan hem niet gebruiken? Niemand heeft hem de laatste drie dagen, sinds de slag, gezien …’
‘Hallo, Ratri,’ zei Tak toen de godin van de Nacht de kamer binnenkwam.
‘ “Verjaag de wolf en de wolvin, verlos ons van de dief, O Nacht, en schenk ons met uw komst uw zegen!” ’ Hij boog en zij raakte zijn hoofd aan.
Toen keek hij haar in het gelaat, en een ogenblik verlichtte de godin de ruimte tot in alle hoeken. Haar glans verdreef de duisternis . . .
‘Ik moet nu gaan,’ zei hij. ‘Heb dank, heb dank voor uw zegen.’
Snel draaide hij zich om en liep de kamer uit.
‘Wacht even!’ zei Koebera. ‘Je had het over Yama. Waar is hij?’
‘Zoek hem in de Herberg van de Driekoppige Vuurhen,’ zei Tak over zijn schouder, ‘dat wil zeggen, als je hem absoluut hebben moet. Misschien is het beter dat je wacht totdat hij jou opzoekt.’ Toen was Tak verdwenen.
Toen Sam het Paleis van Kama naderde, zag hij Tak de trap afrennen.
‘Goedemorgen, Tak!’ riep hij, maar Tak gaf geen ant woord tot hij vlak bij hem was. Toen bleef hij plotseling staan en hield zijn hand boven zijn ogen, alsof hij ze tegen de zon beschermen moest. ‘Goedemorgen, Heer!’
‘Waar ren je heen, Tak? Heb je je nieuwe lichaam op de proef gesteld en ga je nu lunchen?’
Tak grinnikte. ‘Ja, Heer Siddhartha. Ik heb een afspraak met het avontuur.’
‘Ik heb het gehoord. Ik heb gisteravond Olvegg gesproken … Een goede reis.’
‘Ik wilde je nog zeggen,’ zei Tak, ‘dat ik van het begin af geweten heb dat je winnen zou. Ik wist dat je het antwoord zou vinden.’
‘Het was niet het antwoord, maar het was een antwoord, en het had niet vee! te betekenen, Tak. De strijd was onbelangrijk. Ze hadden het evengoed zonder mij kunnen stellen.’
‘Ik bedoel,’ zei Tak, ‘alles. Je hebt alles berekend. Je moest erbij zijn.’
‘Ik geloof… ja, ik geloof dat je gelijk hebt .. Er is altijd iets dat me naar een boom toe trekt die door de bliksem getroffen gaat worden.’
‘Noodlot, Heer.’
‘Het is eerder een bijkomstig sociaal geweten en niet meer dan het begaan van een vergissing, vrees ik.’
‘Wat ga je nu doen, Heer?’
‘Ik weet het niet, Tak. Ik heb nog geen besluit genomen.’
‘Ga je mee met Olvegg en mij? Met ons rond de wereld? Met ons op avontuur?’
‘Nee, bedankt. Ik ben moe. Misschien solliciteer ik naar jouw oude baantje en word ik Sam van de Archieven.’ Tak grinnikte weer.
‘Ik betwijfel het. We zien elkaar nog wel, Heer. Tot ziens.’
‘Tot ziens … Er is iets . ..’
‘Wat?’
‘Niets. Eventjes werd ik door iets dat jij deed herinnerd aan iemand die ik eens gekend heb.
Het was niets.’ Hij omhelsde hem en liep door. Tak rende verder.
De herbergier vertelde Koebera dat ze inderdaad een gast hadden die aan de beschrijving beantwoordde. Op de tweede verdieping in de kamer aan de achterzijde. Maar dat hij misschien beter niet gestoord kon worden. Koebera klom naar de tweede verdieping. Op zijn kloppen kreeg hij geen antwoord. Toen probeer de hij de deur te openen. Die was van binnen gegren deld, hij bonsde erop. Tenslotte klonk Yama’s stem: ‘Wie is daar?’
‘Koebera.’
‘Ga weg, Koebera.’
‘Nee. Doe open, anders blijf ik hier wachten.’
‘Een ogenblik dan.’
Even later hoorde hij dat een grendel werd weggeschoven en ging de deur een paar centimeter naar binnen open.
‘Je stinkt niet naar drank, het zal dus wel een meid zijn,’ stelde hij vast. ‘Nee,’ zei Yama. ‘Wat wil je?’
‘Ik wil weten wat er aan de hand is. Ik wil je helpen als ik kan.’
‘Dat kan je niet, Koebera.’
‘Hoe weet jij dat? Ik ben ook een technicus, natuurlijk van een ander soort.’
Yama scheen daarover na te denken, opende toen de deur en deed een stap opzij. ‘Kom binnen,’ zei hij. Het meisje zat op de grond, met allerhande dingen om zich heen. Ze was niet groter dan een kind en ze knuffelde een bruin met wit hondje en keek met grote, angstige ogen naar Koebera. Hij lachte tegen haar en ze lachte terug.
‘Koebera,’ zei Yama. ‘Koe-bra,’ zei het meisje.
‘Mijn dochtertje,’ zei Yama. ‘Ze heet Moerga.’
‘Ik wist niet dat je een dochter had.’
‘Ze is achterlijk. Ze heeft een lichte hersenbeschadiging . . .’
‘Aangeboren of door wedergeboorte?’ vroeg Koebera. ‘Door wedergeboorte.’
‘O.’
‘Ze is mijn dochter,’ herhaalde Yama. ‘Moerga.’
‘Ja,’ zei Koebera.
Yama knielde naast haar neer en nam een blok op. ‘Blok,’ zei hij. ‘Blok,’ zei het meisje.
Hij hield een lepel in de hoogte. ‘Lepel,’ zei hij. ‘Lepel,’ zei het meisje.
Hij nam een bal en hield haar die voor. ‘Bal,’ zei hij. ‘Bal,’ zei het meisje.
Hij nam het blok op en hield het haar opnieuw voor. ‘Bal,’ herhaalde ze. Yama liet het vallen.
‘Help me, Koebera,’ zei hij.
‘Ik zal je helpen, Yama. Als er een middel is, dan vinden we het.’
Hij ging naast hem zitten en hief zijn handen op. De lepel kwam tot leven en de bal ook, en het blok liet zien dat het een blok was en het meisje lachte. Zelfs het hondje scheen de dingen te bekijken.
‘De Lokapala’s zijn nooit verslagen,’ zei Koebera en het meisje nam het blok op en staarde er lange tijd naar en zei toen precies wat het was.
Het is nu bekend dat Heer Varoena na Khaipur naar de Hemelse Stad terugkeerde.
Ongeveer terzelfder tijd begon het promotiesysteem in de Hemelse rangen te bezwijken. De Heren van Karma werden vervangen door de Wachters van de Wedergeboorte en hun functie werd gescheiden van de Tempeldiensten. De fiets werd opnieuw ontdekt. Er werden zeven boeddhistische altaren opgericht. Nirriti’s Paleis