niemand in het vertrek was. ‘Heer Tywin heeft het rivierengebied verlaten. Alles is rustig bij de Voorden.’
‘Waar kwam die raaf dan vandaan?’
‘Uit het westen,’ antwoordde hij, druk bezig met heer Hosters beddengoed. Hij ontweek haar blikken.
‘Kwam dat nieuws van Robb?’
Hij aarzelde. ‘Ja, vrouwe.’
‘Er is iets mis.’ Ze zag het aan zijn gedrag. Hij verborg iets voor haar. ‘Vertel op. Is het Robb? Is hij gewond?’
‘Zijne genade is gewond geraakt bij de bestorming van de Steilte,’ zei maester Veyman, nog steeds ontwijkend, ‘maar hij schrijft dat er geen reden tot bezorgdheid is, en dat hij weldra terug hoopt te keren.’
‘Gewond? Wat voor wond? Hoe ernstig?’
‘Geen reden tot bezorgdheid, schrijft hij.’
‘Alle wonden maken mij bezorgd. Wordt hij verpleegd?’
‘Daar ben ik zeker van. De maester op de Steilte zal hem ongetwijfeld verzorgen.’
‘Waar is hij gewond geraakt?’
‘Vrouwe, ik heb bevel om niet met u te spreken. Het spijt mij.’ Veyman verzamelde zijn drankjes en haastte zich naar buiten. Opnieuw was Catelyn alleen met haar vader. Het papaversap had zijn werk gedaan en heer Hoster was diep in slaap gezakt. Zijn mond stond open, en een,dun straaltje speeksel liep uit een van zijn mondhoeken en maakte zijn kussen vochtig. Catelyn nam een linnen doek en veegde het voorzichtig weg. Toen ze hem aanraakte kreunde heer Hoster. ‘Vergeef me,’ zei hij zo zacht dat ze de woorden nauwelijks verstond. ‘Tansy… bloed… het bloed… goeie goden…’
Zijn woorden verontrustten haar meer dan ze kon zeggen, al kon ze er geen touw aan vastknopen.
Die nacht sliep Catelyn onrustig, geplaagd door vormeloze dromen over haar kinderen, de zoekgeraakte en de dode. Ruimschoots voor de ochtend aanbrak werd ze wakker met de woorden van haar vader in haar oren.
Zij en haar zuster waren op dezelfde dag getrouwd en onder hun vaders hoede achtergelaten toen hun kersverse echtgenoten waren vertrokken om weer aan Roberts opstand deel te nemen. Naderhand, toen hun maandbloed niet op de gebruikelijke tijd kwam, had Lysa blij en gelukkig gebabbeld over de zonen van wie ze zeker wist dat ze ze droegen. ‘Jouw zoon wordt erfgenaam van Winterfel en de mijne van het Adelaarsnest. O, ze zullen de beste vrienden zijn zoals jouw Ned en heer Robert. Ze zullen eerder broers dan neven zijn, echt, ik weet het gewoon.’
Maar Lysa’s bloed was niet lang daarna toch gekomen, en al haar vreugde was vervlogen. Catelyn had altijd gedacht dat Lysa gewoon wat over tijd was geweest, maar als ze
Ze herinnerde zich de eerste keer dat ze Robb aan haar zuster had gegeven om vast te houden, klein, met een rood hoofd en krijsend, maar ook toen al sterk en vol leven. Catelyn had de baby nog met in haar zusters armen gelegd of Lysa was in tranen geweest. Haastig had ze Catelyn de baby weer teruggegeven en was gevlucht.
Als ze destijds een kind had verloren zou dat vaders woorden kunnen verklaren, en nog heel veel andere dingen ook. Lysa’s huwelijk met heer Arryn was inderhaast gearrangeerd en Jon was toen al een oude man geweest, ouder dan hun vader.
Catelyn stond op, sloeg een mantel om en daalde de trappen naar de donkere woonzaal af, waar ze naast haar vader bleef staan. Een gevoel van machteloze vrees vervulde haar. ‘Vader,’ zei ze. ‘Vader, ik weet wat u gedaan hebt.’ Ze was geen onschuldige bruid met een hoofd vol dromen meer. Ze was een weduwe, een verraadster, een treurende moeder, en wijs geworden, wereldwijs. ‘U hebt gezorgd dat hij haar nam,’ fluisterde ze. ‘Lysa was de prijs die Jon Arryn moest betalen voor de zwaarden en speren van het huis Tulling.’
Geen wonder dat haar zusters huwelijk zo liefdeloos was geweest.
De Arryns waren trots, en erg op hun eer gespitst. Heer Jon mocht dan met Lysa getrouwd zijn om de Tullings aan de zaak van hun opstand te binden en in de hoop een zoon te krijgen, het moest hem hard zijn gevallen een vrouw lief te hebben die bezoedeld en onwillig naar zijn bed was gekomen. Hij was ongetwijfeld vriendelijk en plichtsgetrouw geweest, dat wel, maar Lysa had warmte nodig.
Toen ze de volgende dag ontbeet vroeg Catelyn om een ganzenveer en papier en begon een brief te schrijven aan haar zuster in de Vallei van Arryn. Ze vertelde Lysa over Bran en Rickon, worstelend met de woorden, maar het meeste ging over hun vader.
Nog terwijl ze de ganzenveer weglegde en om zegelwas vroeg, had Catelyn het gevoel dat haar brief onvoldoende was en te laat kwam. Maester Veyman dacht niet dat heer Tulling nog zoveel tijd van leven had dat een raaf heen en weer kon vliegen naar het Adelaarsnest.
Later die dag, toen ze met een boek aan heer Hosters bed zat en alsmaar dezelfde passage herlas, hoorde ze luide stemmen en het geschetter van een trompet.
De geluiden kwamen van de andere kant van het slot, van de hoofdpoort. Een kluitje mannen stond voor het valhek, dat met horten en stoten omhoogging, en op de velden daarachter, buiten het slot, bevonden zich een paar honderd ruiters. Toen de wind hun banieren strak blies beefde ze van opluchting bij het zien van de springende forel van Stroomvliet.
Het duurde nog twee uur voor het hem behaagde haar op te zoeken. Inmiddels weergalmde het slot van de luidruchtige herenigingen tussen de mannen en hun vrouwen en kinderen. Drie raven waren uit het roekenhuis opgestegen en hadden klapwiekend met hun zwarte vleugels het luchtruim gekozen. Catelyn had ze gezien vanaf haar vaders balkon. Ze had haar haren gewassen, zich verkleed en zich erop voorbereid de verwijten van haar broer aan te horen … maar toch viel het wachten haar zwaar.
Toen ze eindelijk geluiden voor haar deur hoorde ging ze zitten en vouwde haar handen in haar schoot. Edmars laarzen, scheenplaten en wapenrok zaten onder de opgedroogde rode modderspatten. Als je hem zo zag zou je nooit zeggen dat hij zijn veldslag gewonnen had. Hij was mager en afgetrokken, met bleke wangen, een