Dat deed Jaime, al had hij er niets aan. ‘
Zijn antwoord was een zwerm pijlen. Een drong er in de mast, twee doorboorden het zeil en de vierde miste Jaime op een voet na.
Voor hen doemde weer een brede lus van de Rode Vork op. Brienne stuurde de roeiboot scherp de bocht om. Toen ze draaiden zwiepte de giek om, en het zeil bolde met een knal op in de wind. Verderop lag een groot eiland midden in de stroom. De hoofdgeul liep langs de linkeroever. Rechts takte er een zij arm af die tussen het eiland en de hoge rotsen op de noordoever door liep. Brienne verschoof de helmstok, en de roeiboot schoot met klapperend zeil naar links. Jaime zag haar ogen.
Dertig pas achter hen draaide de galei de bocht in. ‘Ser Cleos, pak de helmstok,’ beval de deerne. ‘Koningsmoordenaar, neem een riem en houd ons van de rotsen af.’
‘Tot uw orders, vrouwe.’ Een riem was wel geen zwaard, maar met het blad, mits welgemikt, kon je iemand het gezicht inslaan, en de schacht was bruikbaar om te pareren.
Ser Cleos duwde Jaime de riem in zijn hand en krabbelde haastig naar de achtersteven. Ze kruisten voor de punt van het eiland langs en doken scherp de zij arm in, en toen de boot overstag ging sloeg er een golf water tegen de rotswand. Het eiland was dicht bebost, een wirwar van wilgen, eiken en rijzige dennen die dichte schaduwen over het snelstromende water wierpen en de wortels en verrotte stronken van ondergestroomde bomen onzichtbaar maakten. Links rees de rotswand steil en stenig omhoog, en aan de voet ervan schuimde de rivier rond gebarsten rotsblokken en puin dat van de klip gestort was.
Ze voeren uit de zon de schaduw in, voor de galei aan het zicht onttrokken door de groene muur van de bomen en de grijsgrauwe steen van de rotswand.
Het roeibootje wiebelde. Hij hoorde een zachte plons, en toen hij omkeek was Brienne weg. Het volgende ogenblik zag hij haar weer, bezig zich onder aan de klip uit het water te hijsen. Ze waadde een ondiepe poel door, klauterde een paar rotsen over en begon te klimmen. Ser Cleos’ ogen puilden uit zijn hoofd.
Ze konden het zeil achter de bomen zien bewegen. Aan het begin van de zij arm kwam de riviergalei vol in het zicht, vijfentwintig pas achter hen. De boeg ging scherp overstag en er vlogen wat pijlen de lucht in, allemaal naast. De boogschutters hadden last van het deinen van de twee boten maar dat zouden ze gauw genoeg weten te compenseren, besefte Jaime. Brienne was halverwege de rotswand en trok zich van steunpunt naar steunpunt op. Zo
Ser Robin hief een hand op en zijn schutters lieten hun bogen zakken. ‘
De roeiboot schoot door een nest van gebroken stenen heen toen Jaime riep: ‘
De afstand was nog geen twintig pas. De schutters konden bijna niet missen, maar toen ze hun bogen spanden regende er een waterval van steentjes op hen neer. De kiezels kletterden bij hen op het dek, stuiterden van hun helmen af en plonsden aan weerkanten van de boeg in het water. Degenen die snel genoeg van begrip waren keken op, net op het moment dat een rotsblok ter omvang van een koe zich van de top van de klip losmaakte. Ser Robin slaakte een kreet van ontzetting. De steen tuimelde door de lucht, raakte de rotswand, brak in tweeen en smakte bovenop hen. Het grootste stuk sloeg de mast doormidden, scheurde het zeil, smeet twee van de schutters met een boog de rivier in en verbrijzelde het been van een roeier die zich net over zijn riem boog. De snelheid waarmee de galei zich met water vulde liet vermoeden dat het kleinste brokstuk recht door de romp gegaan was. De kreten van de roeiers weerkaatsten tegen de rotswand, terwijl de boogschutters in de stroom wild met hun armen maaiden. Naar het gespetter te oordelen konden ze geen van beiden zwemmen. Jaime lachte.
Tegen de tijd dat ze uit de zijarm opdoken was de galei tussen ondiepten, kolken en boomwortels vastgelopen en had Jaime Lannister geconstateerd dat de goden goed waren. Ser Robin en zijn driewerf vervloekte boogschutters hadden een lange, natte wandeling naar Stroomvliet voor de boeg en zelf was hij bovendien die grote, lelijke deerne kwijt.
Ser Cleos slaakte een kreet. Toen Jaime opkeek denderde Brienne een eind voor hen uit over de bovenrand van de klip. Terwijl hun boot de bocht van de rivier volgde, had zij een stukje afgestoken over een landtong. Ze wierp zich van de rots, en zoals ze zich kromde in die duik was ze bijna gracieus. Het zou onaardig zijn om te hopen dat haar hoofd op een steen te pletter zou slaan. Ser Cleos stuurde het bootje naar haar toe. Gelukkig had Jaime zijn riem nog.
In plaats daarvan merkte hij dat hij zijn riem over het water heen stak. Brienne greep hem vast en Jaime trok haar naar zich toe. Toen hij haar in het bootje hielp liep het water uit haar haren en droop het uit haar doorweekte kleren in plasjes op het dek.
‘Ik wil jouw bedankjes niet, Koningsmoordenaar. Ik heb een eed gezworen om je veilig in Koningslanding te brengen.’
‘En die wil je houden?’ Jaime wierp haar zijn meest verblindende glimlach toe. ‘Dat zou nog eens een wonder zijn.’
Catelyn
Ser Desmond Grel diende het huis Tulling al zijn hele leven.
Hij was schildknaap geweest toen Catelyn geboren werd, ridder toen ze leerde lopen, rijden en zwemmen, en wapenmeester op de dag dat ze trouwde. Hij had heer Hosters kleine Cat zien opgroeien tot een jonge vrouw, de gemalin van een machtig heer, de moeder van een koning.
Haar broer Edmar had ser Desmond tot kastelein van Stroomvliet benoemd toen hij ten strijde trok, dus moest hij nu over haar misdaad oordelen. Omdat hij daarmee in zijn maag zat had hij ter ondersteuning haar vaders hofmeester Utherydes Wagen meegenomen. De twee mannen stonden haar aan te kijken, ser Desmond omvangrijk, vuurrood en zwaar in verlegenheid gebracht, Utherydes ernstig, hol en melancholiek.
‘Uw zonen,’ zei Desmond uiteindelijk. ‘Maester Veyman heeft het ons verteld. De arme jongens. Vreselijk. Vreselijk. Maar…’
‘Wij delen in uw smart, vrouwe,’ zei Utherydes Wagen. ‘Heel Stroomvliet rouwt met u, maar…’