stuurde de koningin de Ketelzwarts om hem op te halen, en niemand op Rooswijk had de ballen om nee tegen ze te zeggen.’
De zoveelste klap, maar hij moest toegeven dat dit tevens een opluchting was. Hij was erg op Tommen gesteld. ‘De Ketelzwarts waren geacht van ons te zijn,’ bracht hij Bronn met meer dan een zweempje irritatie in herinnering.
‘Dat waren ze zolang ik ze voor elke munt die ze van de koningin kregen twee van de jouwe kon geven, maar zij heeft inmiddels de inzet verhoogd. Osny en Osfried zijn na de slag tot ridder geslagen, net als ik. De goden mogen weten waarvoor, geen mens heeft ze zien vechten.’
Bronn glimlachte flauwtjes. ‘Vanaf de liertorens konden we alleen banieren in de modder zien en mannen die hun speren neersmeten en de benen namen, maar de eethuizen en bordelen barsten van de mensen die je zullen vertellen hoe ze heer Renling die en die hebben zien doden. Het merendeel van Stannis’ leger was om te beginnen al van Renling geweest, en ze liepen meteen over toen ze hem in zijn glanzend groene wapenrusting zagen.’
Na alle voorbereidingen, na de uitval en de schepen brug en nadat zijn gezicht in tweeen was gespleten was Tyrion overschaduwd door een dode.
‘Zijn Lyseni waren met hun galeien in de baai gebleven, voor die ketting van jou. Toen de slag een verkeerde wending nam, hebben ze op de kust van de baai aangelegd en er zoveel mogelijk aan boord genomen. Tegen het einde maakten de mannen elkaar af om er nog bij te komen.’
‘En Robb Stark? Wat heeft die gedaan?’
Een aantal van zijn wolven baant zich te vuur en te zwaard een weg naar Schemerdel. Je vader stuurt heer Tarling om met ze af te rekenen. Ik ben half en half van plan me bij hen te voegen. Ze zeggen dat hij een goed krijgsman is en royaal de gelegenheid tot plunderen geeft.’
De gedachte dat hij Bronn zou kwijtraken was de druppel die de emmer deed overlopen. ‘Nee. Jouw plaats is hier. Jij bent het hoofd van de Wacht van de Hand.’
‘Jij bent de Hand niet,’ merkte Bronn op scherpe toon op. ‘Dat is je vader, en die heeft zijn eigen klotewacht.’
‘Wat is er gebeurd met al die mannen die je voor me had gehuurd?’
‘Sommigen zijn bij de liertorens gesneuveld. Die oom van je, ser Kevan Lannister, heeft de rest van ons uitbetaald en eruit gegooid.’
‘Wat aardig van hem,’ zei Tyrion ijzig. ‘Betekent dat dat je geen trek in goud meer hebt?’
‘Dat nu ook weer niet.’
‘Goed,’ zei Tyrion, ‘want het toeval wil dat ik je nog nodig heb. Wat weet je van ser Mandon Moer?’
Bronn lachte. ‘Ik weet dat hij hartstikke verdronken is.’
‘Ik sta zwaar bij hem in het krijt, maar hoe betaal ik het hem terug?’ Hij raakte zijn gezicht aan en voelde aan zijn litteken. ‘Om eerlijk te zijn weet ik verdraaid weinig van de man af.’
‘Hij had vissenogen en hij droeg een witte mantel. Wat wil je nog meer weten?’
‘Alles,’ zei Tyrion, ‘om te beginnen.’ Wat hij wilde was het bewijs dat ser Mandon voor Cersei had gewerkt, maar dat durfde hij niet hardop te zeggen. In de Rode Burcht deed een man er beter aan zijn mond te houden. Achter de muren zaten ratten, en kleine vogeltjes die te veel kletsten, en spinnen. ‘Help me eens overeind,’ zei hij, worstelend met het beddengoed. ‘Het is tijd dat ik mijn vader eens een bezoekje breng, en hoog tijd dat ik me weer vertoon.’
‘Een fraaie aanblik,’ spotte Bronn.
‘Wat is een halve neus in een gezicht als het mijne? Maar over fraai gesproken, is Marjolij Tyrel al in Koningslanding?’
‘Nee, maar ze komt eraan, en de stad staat in vuur en vlam voor haar. De Tyrels hebben wagens met voedsel uit Hooggaarde laten komen en delen dat in haar naam uit. Honderden wagens per dag. Er zwieren duizenden mannen van Tyrel rond met gouden roosjes op hun wambuizen gestikt, en niet eentje betaalt zijn eigen wijn. Echtgenote, weduwe of hoer, de vrouwen offeren allemaal hun deugd op aan de eerste de beste jonge donsbaard met een gouden roosje op zijn tepel.’
De jongen kwam eraan rennen. Toen hij Tyrion zag staan, hangend aan Bronns arm viel zijn mond open. ‘Heer. U bent op… Is dat… hebt u… wilt u wat wijn? Droomwijn? Wil ik de maester halen? Hij zei dat u moest blijven. In bed, bedoel ik.’
‘Ik lig al te lang in bed. Breng me schone kleren.’
‘Kleren?’
Hoe de jongen in de strijd zo helder van hoofd en zo inventief kon zijn en bij alle andere gelegenheid en zo chaotisch ging Tyrions begrip te boven. ‘Kledingstukken,’ herhaalde hij. ‘Een tuniek, een wambuis, een broek, hozen. Voor mij. Om aan te trekken. Zodat ik deze ellendige cel uit kan.’
Ze moesten hem met z’n tweeen aankleden. Hoe afschuwelijk zijn gezicht er ook uitzag, de ernstigste van zijn wonden was die waar zijn arm aan zijn schouder vastzat en zijn malien door een pijl zijn oksel in waren gedreven. Uit het verkleurde vlees sijpelde nog pus en bloed, telkens als maester Frenken zijn verband vernieuwde, en bij iedere beweging vlijmde de pijn door hem heen.
Uiteindelijk koos Tyrion voor een broek en een te groot bedgewaad dat losjes om zijn schouders hing. Bronn trok met een ruk zijn laarzen over zijn voeten, terwijl Pod een stok zocht waarop hij kon steunen. Hij dronk ter versterking een beker droomwijn. De wijn was met honing gezoet, en er zat net genoeg papaver in om zijn wonden een tijdlang draaglijk te maken.
Desondanks duizelde het hem toen hij de klink neerdrukte, en zijn benen trilden bij het afdalen van de stenen wenteltrap. Hij liep met de stok in zijn ene hand en zijn andere hand op Pods schouder. Toen zij naar beneden gingen kwam er net een dienstmeisje naar boven. Ze staarde hen met grote, witte ogen aan alsof ze een spook zag.
Maegors Veste was de best versterkte plaats in de Rode Burcht, een slot binnen het slot, omringd door een diepe, droge gracht die met pieken afgezet was. Toen ze bij de toegangsdeur kwamen was de valbrug al omhoog voor de nacht. Ser Meryn Trant stond ervoor in zijn lichte wapenrusting en witte mantel. ‘Laat de brug neer,’ beval Tyrion.
‘Op last van de koningin moet de brug ’s nachts opgehaald zijn.’ Ser Meryn liet zijn oren altijd naar de koningin hangen.
‘De koningin slaapt en ik heb iets met mijn vader te bespreken.’
De naam van heer Tywin Lannister had iets magisch. Pruttelend gaf ser Meryn het bevel, en de valbrug werd neergelaten. Aan de overkant van de gracht stond nog een ridder van de Koningsgarde op wacht. Ser Osmund Ketelzwart slaagde erin te glimlachen toen hij Tyrion op zich af zag waggelen. ‘Al weer wat op krachten, heer?’
‘Heel aardig. Wanneer is de volgende veldslag? Ik kan bijna niet wachten.’
Maar toen Pod en hij de serpentine-trap bereikten kon Tyrion er slechts vol ontsteltenis naar staren.
Het buitenhof was bezaaid met tientallen tenten en paviljoenen. ‘Mannen van Tyrel,’ legde Podderik Peyn uit, terwijl ze zich een weg zochten door een doolhof van zijde en zeildoek. ‘En van heer Rowin en heer Roodweyn. Er
