waar. Het moest waar zijn.

Omdat Cottaar Piek de geduchtste van de twee aanvoerders was, zocht Sam hem het eerst op, nu zijn moed nog vurig brandde. Hij trof hem in de oude Schildzaal aan, waar hij zat te dobbelen met drie van de mannen uit Oostwacht en een roodharige sergeant die met Stannis uit Drakensteen was meegekomen. Maar toen Sam verlof vroeg hem te spreken, blafte Piek een bevel en de anderen vertrokken, met medeneming van de dobbelstenen en de munten. Cottaar Piek viel met geen mogelijkheid knap te noemen, al was het lichaam onder zijn met noppen verstevigde pantserhemd en zijn baaien hozen slank, gehard, en vol pezige kracht. Zijn ogen waren klein en stonden dicht bij elkaar, zijn neus was gebroken, en zijn haar liep op zijn voorhoofd uit in een punt, zo scherp als een speer. Hij had een nogal pokdalig gezicht, en de baard die hij liet staan om de littekens te verbergen was schraal en onverzorgd.

‘Sam de Doder!’ zei hij bij wijze van groet. ‘Weet je zeker dat je een Ander hebt doodgestoken, en niet de sneeuwridder van een kind?’

Geen goed begin. ‘Het drakenglas heeft hem gedood, heer,’ legde Sam zwakjes uit.

‘Ongetwijfeld. Kom op, voor de draad ermee, Doder. Ben je door de maester gestuurd?’

‘De maester?’ Sam slikte. ‘Ik… ik kom zojuist bij hem vandaan, heer.’ Dat was niet echt een leugen, maar als Piek het verkeerd zou interpreteren, was hij misschien eerder geneigd te luisteren. Sam haalde diep adem en ging van start met zijn pleidooi. Piek onderbrak hem nog voordat hij twintig woorden had gezegd. ‘Je wilt dat ik neerkniel om de zoom van Mallisters fraaie mantel te kussen, is dat het? Ik had het kunnen weten. Jullie jonkertjes klitten allemaal bij elkaar. Nou, zeg maar tegen Aemon dat hij jouw adem en mijn tijd heeft verspild. Als iemand zich terugtrekt, zou het Mallister moeten zijn. De man is verdomme veel te oud voor die baan, misschien zou je dat eens tegen hem moeten zeggen. Als we hem kiezen, zit het er dik in dat we hier over een jaar weer terug zijn voor de volgende verkiezing.’

‘Hij is oud,’ beaamde Sam, ‘maar hij heeft veel ervaring.’

‘Met in zijn toren zitten en met landkaarten rommelen. Wat is hij van plan, die geesten een brief schrijven? Hij is een ridder, allemaal goed en wel, maar hij is geen krijgsman, en het kan me geen sodemieter schelen wie hij vijftig jaar geleden in een of ander stompzinnig toernooi van zijn paard heeft gewipt. De Halfhand heeft al zijn veldslagen voor hem uitgevochten, dat zou zelfs een ouwe blinde man moeten zien. En nou die rotkoning in onze nek ademt, hebben we meer dan ooit een krijgsman nodig. Vandaag zijn het bouwvallen en verlaten velden, allemaal goed en wel, maar met welke eis zal zijne genade morgen aan komen zetten? Denk je dat Mallister de ruggengraat heeft om Stannis Baratheon en die rooie teef het hoofd te bieden?’ Hij lachte. ‘Ik niet.’

‘Dus u steunt hem niet?’ zei Sam uit het veld geslagen.

‘Ben je Sam de Doder of Dove Dik? Nee, ik steun hem niet.’ Piek priemde met een vinger naar zijn gezicht. ‘Je moet een ding goed begrijpen, jongen. Ik wil die rotbaan helemaal niet. Nooit gewild ook. Ik vecht het beste met een dek onder mijn voeten, niet op een paard, en Slot Zwart ligt veel te ver van zee. Maar ik laat me nog eerder met een roodgloeiend zwaard naaien dan dat ik de Nachtwacht overlaat aan die adelaar uit de Schaduwtoren met zijn opgestoken veren. En ga nou maar op een holletje terug naar die ouwe man om hem te vertellen dat ik dat heb gezegd, als hij ernaar vraagt.’ Hij stond op. ‘Ingerukt.’

Sam moest al zijn resterende moed bij elkaar schrapen om te zeggen: ‘En als er iemand anders was? Zou u w-wel iemand anders s-steunen?’

‘Wie? Bouwen Mars soms? Da’s een boekhouder. Othel is een volger, die doet wat ’m gezegd wordt, en dat doet-ie goed, maar meer ook niet. Slink… ach, zijn mannen mogen hem wel, dat moet ik toegeven, en het is bijna de moeite waard hem door Stannis’ koninklijke strot te wurgen en te kijken of hij gaat kokhalzen, maar nee. Er steekt te veel Koningslanding in die kerel. Een pad krijgt vleugeltjes en denkt verdomme dat-ie een draak is.’ Piek lachte.

‘Wie blijft er dan nog over? Hob? Tja, die zouden we wel kunnen kiezen, maar wie moet dan je schapenbout braden, Doder? Je ziet eruit alsof je wel een schapenboutje lust, verdomd als ’t niet waar is.’

Er viel niets meer te zeggen. Verslagen als hij was, kon Sam alleen nog maar een dankwoord stamelen en weggaan. Maar bij ser Denys gaat het vast beter, hield hij zichzelf voor op zijn weg door het slot. Ser Denys was een ridder, hooggeboren en welbespraakt, en hij had Sam uiterst hoffelijk bejegend toen hij onderweg op hem en Anje was gestuit. Ser Denys zal naar me luisteren, hij moet wel. De bevelhebber van de Schaduwtoren was aan de voet van de Galmende Toren van Zeegaard geboren en oogde van top tot teen als een Mallister. Sabelbont sierde zijn kraag en accentueerde de zwartfluwelen mouwen van zijn wambuis. Een zilveren adelaar hield met zijn klauwen de plooien van zijn mantel bijeen. Zijn baard was sneeuwwit, zijn haar grotendeels uitgevallen en zijn gezicht doorgroefd, dat was waar. Toch waren zijn bewegingen nog sierlijk en had hij nog tanden in zijn mond, en de jaren hadden noch zijn blauwgrijze ogen, noch zijn hoffelijkheid aangetast.

‘Heer Tarling,’ zei hij toen zijn oppasser Sam binnenliet in de Lans, waar de mannen van de Schaduwtoren verbleven. ‘Het doet mij deugd dat u zich van uw beproeving hebt hersteld. Kan ik u een beker wijn aanbieden? Uw edele moeder is een Florens, naar ik mij herinner. Op een dag moet ik u eens vertellen over de keer dat ik uw beide grootvaders in een en hetzelfde toernooi uit het zadel heb gelicht. Maar niet vandaag, want ik weet dat wij dringender zorgen hebben. U komt dus van maester Aemon. Heeft hij nog adviezen voor mij?’

Sam nam een slokje wijn en woog zijn woorden zorgvuldig af.

‘Een gezworen maester met een keten… het zou ongepast zijn als men zou merken dat hij de keuze van de opperbevelhebber wilde beinvloeden…’

De oude ridder glimlachte. ‘En daarom is hij niet zelf naar mij toe gekomen. Ja, ik begrijp het helemaal, Samwel. Aemon en ik zijn beide oude mannen, wij gaan in zulke kwesties met beleid te werk. Vertel me waarvoor je gekomen bent.’

De wijn was zoet en anders dan Cottaar Piek hoorde ser Denys Sams pleidooi ernstig en hoffelijk aan. Maar toen hij uitgesproken was, schudde de oude ridder het hoofd. ‘Ik ben het ermee eens dat het een zwarte dag in onze geschiedenis zou zijn als onze opperbevelhebber door een koning zou worden aangewezen. Vooral door deze koning. Hij zal zijn kroon waarschijnlijk niet lang houden. Maar werkelijk, Samwel, degene die zich terug zou moeten trekken, zou Piek moeten zijn. Ik heb meer steun dan hij, en ik ben beter geschikt voor het ambt.’

‘Dat is zo,’ beaamde Sam, ‘maar Cottaar Piek zou misschien ook voldoen. Men zegt dat hij zichzelf vaak in de strijd heeft bewezen.’ Hij wilde ser Denys niet beledigen door zijn rivaal te prijzen, maar hoe moest hij hem er anders toe bewegen, zich terug te trekken?

‘Veel van mijn broeders hebben zich in de strijd bewezen. Dat is onvoldoende. Sommige dingen zijn niet met een strijdbijl te regelen. Maester Aemon zal dat begrijpen, al doet Cottaar Piek het niet. De opperbevelhebber van de Nachtwacht is in de eerste plaats een edelman. Hij moet met andere edelen kunnen onderhandelen… en ook met koningen. Het moet een man zijn die men kan respecteren.’ Ser Denys boog zich naar voren. ‘Wij zijn zonen van heren, jij en ik. Wij weten hoe belangrijk afkomst en bloed zijn, en die vroege training die door niets te vervangen is. Ik werd schildknaap toen ik twaalf was, ridder toen ik achttien was en kampioen toen ik tweeentwintig was. Ik ben al drieendertig jaar lang bevelhebber van de Schaduwtoren. Bloed, afkomst en training hebben mij geschikt gemaakt om met koningen om te gaan. Piek… welnu, heb je hem vanmorgen gehoord, toen hij vroeg of zijne genade zijn achterste wilde afvegen? Samwel, het is niet mijn gewoonte onvriendelijk over mijn broeders te spreken, maar laten we eerlijk zijn… de ijzergeborenen zijn een volk van piraten en dieven, en Cottaar Piek verkrachtte en moordde al toen hij nog een halve jongen was. Zijn brieven worden al jaren door maester Harmoen geschreven. Nee, hoezeer het mij ook tegenstaat maester Aemon teleur te stellen, ik kan mij niet naar eer en geweten terugtrekken ten gunste van Piek van Oostwacht.’

Ditmaal was Sam voorbereid. ‘En ten gunste van iemand anders? Als er iemand zou zijn die geschikter was?’

Ser Denys dacht even na. ‘Ik heb deze eer nooit als zodanig nagestreefd. Bij de vorige verkiezing was ik blij mij te kunnen terugtrekken toen heer Mormonts naam werd voorgedragen, zoals ik dat bij de verkiezing daarvoor al voor heer Qorgyl had gedaan. Zolang de Nachtwacht in goede handen blijft, ben ik tevreden. Maar Bouwen Mars is niet tegen de taak opgewassen, evenmin als Othel Yarwijck. En die zogenaamde heer van Harrenhal is een omhooggevallen slagerswelp uit het Lannisterkamp. Geen wonder dat hij corrupt en omkoopbaar is.’

‘Er is nog iemand,’ flapte Sam eruit. ‘Opperbevelhebber Mormont had vertrouwen in hem. Donal Nooy en Qhorin Halfhand eveneens. Al is hij van minder hoge geboorte dan u, hij komt uit een oud geslacht voort. Hij is

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×