geboren en getogen in een slot, hij heeft van een ridder met zwaard en lans leren omgaan en van een maester uit de Citadel leren lezen en schrijven. Zijn vader was heer en zijn broer was koning.’

Ser Denys streelde zijn lange witte baard. Het duurde even voor hij zei: ‘Wellicht. Hij is nog erg jong, maar… wellicht. Hij zou kunnen voldoen, dat geef ik toe, al zou ik geschikter zijn. Daar twijfel ik niet aan. Het zou verstandiger zijn als ik werd gekozen.’

Volgens Jon kan ook een leugen eervol zijn, als hij om de juiste reden wordt verteld. Sam zei: ‘Als we vanavond geen opperbevelhebber kiezen, is koning Stannis van plan Cottaar Piek aan te wijzen. Dat heeft hij vanmorgen met zoveel woorden tegen maester Aemon gezegd, nadat u allemaal vertrokken was.’

‘Ik begrijp het.’ Ser Denys stond op. ‘Ik moet hierover nadenken. Dank je, Samwel. En breng ook maester Aemon mijn dank over.’

Toen hij de Lans uit liep, trilde Sam op zijn benen. Wat heb ik gedaan? dacht hij. Wat heb ik gezegd? Als ze hem op die leugen betrapten, zouden ze… wat? Mij naar de Muur sturen? Mijn ingewanden uit mijn lijf rukken? Mij in een geest veranderen? Plotseling kwam het hem allemaal absurd voor. Hoe kon hij nu nog zo bang zijn voor Cottaar Piek en ser Denys Mallister nadat hij een raaf aan het gezicht van Paultje had zien vreten?

Piek was niet blij om hem nog een keer te zien. ‘Jij weer? Snel dan, je begint me de keel uit te hangen.’

‘Nog maar heel even,’ beloofde Sam. ‘U wilt zich niet voor ser Denys terugtrekken, maar misschien wel voor een ander.’

‘Wie nu weer, Doder? Jij soms?’

‘Nee. Een krijgsman. Donal Nooy liet de Muur aan hem over toen de wildlingen kwamen, en hij is de schildknaap van de ouwe Beer geweest. Het enige probleem is, dat hij een bastaard van geboorte is.’

Cottaar Piek lachte. ‘Verdomd. Dat zou nog eens een mooie speer in Mallisters reet zijn! Dat alleen al zou de moeite waard kunnen wezen. Hoe erg zou het zijn als het die jongen werd?’ Hij snoof.

‘Maar ik zou beter zijn. Ik ben wat we nodig hebben, dat kan elke idioot zien.’

‘Elke idioot,’ beaamde Sam, ‘zelfs ik. Eh… eigenlijk mag ik dit niet tegen u zeggen, maar… als we vanavond niet tot een keuze komen, wil koning Stannis ons ser Denys opdringen. Dat heb ik hem tegen maester Aemon horen zeggen nadat u allemaal was weggestuurd.’

Jon

IJzeren Emmet was een lange, slungelige jonge wachtruiter wiens uithoudingsvermogen, kracht en bekwaamheid met het zwaard de trots van Oostwacht waren. Na een oefenpartij met hem voelde Jon zich altijd stijf en pijnlijk en zat hij de volgende ochtend onder de blauwe plekken. Dat was net wat hij wilde. Met knapen als Satijn en Paard of zelfs Gren tegenover zich, zou hij nooit beter leren vechten.

Jon maakte zich sterk dat hij doorgaans aardig partij wist te geven, maar vandaag niet. Hij had vannacht vrijwel geen oog dichtgedaan, en nadat hij een uur rusteloos had liggen woelen had hij het maar niet meer geprobeerd. Hij was opgestaan, had zich aangekleed en was tot zonsopgang over de Muur heen en weer gelopen, worstelend met het aanbod van Stannis Baratheon. Nu speelde zijn gebrek aan slaap hem parten, en Emmet beukte hem onbarmhartig de binnenplaats over, dreef hem achteruit met de ene zwieper na de andere en gaf hem zo nu en dan ter afwisseling een opdoffer met zijn schild. Jons arm was al verdoofd van het opvangen van de klappen en het botte oefenzwaard leek iedere tel zwaarder te worden.

Hij was er na aan toe zijn wapen te laten zakken en te zeggen dat het welletjes was, toen Emmet een schijnbeweging omlaag maakte en hem vervolgens met een woeste bovenhandse houw over zijn schild heen op de slaap trof. Jon wankelde, en zowel zijn helm als zijn hoofd galmde, zo hard was de klap aangekomen. De wereld achter zijn helmspleet werd een halve hartslag lang wazig. Toen vielen de jaren weg en was hij weer in Winterfel. In plaats van malien en staal droeg hij een gewatteerd leren jak. Zijn zwaard was van hout, en tegenover zich had hij Robb, niet IJzeren Emmet. Al sinds ze konden lopen hadden ze elke ochtend samen geoefend: Sneeuw en Stark die het binnenhof van Winterfel rondcirkelden en hakten, schreeuwden en lachten en soms, als niemand het zag, ook huilden. Zolang ze vochten waren ze geen kleine jongens, maar ridders en machtige helden. ‘Ik ben prins Aemon de Drakenridder,’ riep Jon dan, waarop Robb schreeuwde: ‘Nou, ik ben Florian de Zot.’ Of Robb zei: ‘Ik ben de Jonge Draak,’ en dan antwoordde Jon: ‘Ik ben ser Ryam Roodweijn.’

Die ene ochtend was hij de eerste geweest die het zei. ‘Ik ben de heer van Winterfel!’ riep hij, zoals hij al honderd keer eerder had gedaan. Alleen had Robb ditmaal, ditmaal, geantwoord: ‘Jij kunt geen heer van Winterfel zijn, jij bent een bastaard. Mijn moeder zegt dat je nooit heer van Winterfel kunt worden.’

Ik dacht dat ik dat vergeten was. Jon proefde bloed in zijn mond. Dat kwam door die klap.

Uiteindelijk moesten Halder en Paard hem bij IJzeren Emmet vandaan trekken, elk bij een arm. De wachtruiter zat verdwaasd op de grond, zijn schild half aan splinters, zijn helmvizier scheef en zijn zwaard zes passen verderop. ‘Jon, genoeg!’ riep Halder. ‘Hij is al neer, je hebt hem ontwapend. Genoeg]’

IJzeren Emmet nam zijn gebutste helm af. ‘Wat is er zo onverstaanbaar aan het woord genade, heer Sneeuw?’ Maar hij zei het op beminnelijke toon. Emmet was een beminnelijke kerel en dol op het zingen van zwaarden. ‘Krijgsman, sta me bij,’ gromde hij, ‘nu weet ik hoe Qhorin Halfhand zich gevoeld moet hebben.’

Dat was de druppel. Jon rukte zich los van zijn vrienden en trok zich alleen in de wapenzaal terug. Zijn oren tuitten nog van de slag die Emmet hem had toegebracht. Hij ging op de bank zitten en begroef zijn hoofd in zijn handen. Waarom ben ik zo kwaad? vroeg hij zich af, maar dat was een dwaze vraag. Heer van Winterfel. Ik zou heer van Winterfel kunnen zijn. Mijn vaders erfgenaam. Het was echter niet heer Eddards gezicht dat hem voor de geest zweefde, maar dat van vrouwe Catelyn. Met haar felblauwe ogen en haar harde, koude mond had ze wel wat van Stannis weg. IJzer, dacht hij, maar breekbaar. Ze keek hem aan zoals ze hem in Winterfel had aangekeken zodra hij iets beter deed dan Robb: bij het zwaardvechten, bij het sommen maken, bij vrijwel alles. Wie ben jij, leek die blik hem altijd te vragen. Jij hoort hier niet. Waarom ben je hier?

Zijn vrienden waren nog in de oefenhof, maar Jon was niet in staat ze onder ogen te komen. Hij verliet de wapenzaal door de achterdeur en daalde via een steile, stenen trap af naar de wormwegen, de onderaardse verbindingsgangen tussen de burchten en torens van het slot. Het was maar een kort stukje naar het badhuis, waar hij een koude duik nam om het zweet af te spoelen en zich onderdompelde in een hete, stenen tobbe. De warmte nam zijn spierpijn ten dele weg en deed hem aan de modderige poelen van Winterfel denken, dampend en borrelend in het godenwoud. Winterfel, dacht hij. Theon heeft er een geblakerde puinhoop van gemaakt, maar ik zou het kunnen herbouwen. Dat was vast wat zijn vader gewild zou hebben, en Robb eveneens. Ze zouden nooit willen dat het kasteel een ruine bleef. Jij kunt geen heer van Winterfel zijn, jij bent een bastaard, hoorde hij Robb weer zeggen. En de stenen koningen gromden tegen hem met granieten tongen: Jij hoort hier niet.

Jouw plaats is niet hier. Als Jon zijn ogen sloot, zag hij de hartboom met zijn bleke takken, rode bladeren en plechtige gezicht. Die weirboom was het hart van Winterfel, placht heer Eddard altijd te zeggen… Maar om het kasteel te redden zou Jon dat hart er bij de eeuwenoude wortels moeten uitrukken en aan de hongerige vuurgod van de rode vrouw voeren. Ik heb het recht niet, dacht hij. Winterfel behoort de oude goden toe.

Het geluid van stemmen die tegen het gewelf weerkaatsten, bracht hem weer naar Slot Zwart terug. ‘Ik weet het niet,’ zei iemand met een stem die bezwangerd was met twijfel. ‘Wie weet, als ik de man beter zou kennen… heer Stannis heeft niet veel goeds over hem gezegd, dat kan ik je wel vertellen.’

‘Wanneer heeft Stannis Baratheon ooit veel goeds over wie dan ook gezegd?’ Dat was onmiskenbaar de spijkerharde stem van ser Alliser. ‘Als we onze opperbevelhebber door Stannis laten kiezen, zijn we alleen in naam niet zijn baandermannen. Dat zal Tywin Lannister niet licht vergeten, en je weet dat het op den duur Tywin

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×