Vledder grijnsde.
‘Het blijft een wurgcontract,’ reageerde hij koppig.
‘Waar ik wel benieuwd naar ben, is de mogelijke betrokkenheid van Grietje van der Zee. Zij moet van die fraude hebben geweten. Ze zaten samen op dezelfde bank en deelden de liefde.’
Vledder keek hem geschrokken aan.
‘Ligt daar een motief voor moord?’
‘Mogelijk. Als er sprake is van betrokkenheid, dan kende Charmaine die.’
‘We gaan het Grietje van der Zee vragen.’
De Cock knikte. ‘Maar niet vandaag.’
De oude rechercheur stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na. ‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om. ‘Naar Smalle Lowietje. Mijn droge keel dorst naar een cognackie.’
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze steevast Smalle Lowietje genoemd, zwaaide al meer dan een kwart eeuw met milde hand de scepter in het schemerig intieme lokaaltje op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg, dat hij vol trots als ‘mijn etablissement’ betitelde.
Toen de rechercheurs zijn cafe binnenstapten, begroette hij hen uitbundig. Hij streek met zijn handjes langs zijn morsige vest en schudde De Cock daarna hartelijk de hand.
Op zijn miezerige muizensmoeltje lag een gulle glans van verrukking. Smalle Lowietje was bijzonder op de grijze speurder gesteld. En dat was wederkerig. Hoewel de tengere cafehouder in zijn bruisende leven vrijwel alles had gedaan wat volgens het Wetboek van Strafrecht was verboden… hield De Cock van Smalle Lowietje.
De oude rechercheur slenterde naar het eind van de bar en hees zich op een kruk.
Vledder nam naast hem plaats.
De Smalle wuifde joviaal.
‘Nog steeds in dienst?’
De Cock keek de cafehouder niet-begrijpend aan.
‘Hoezo… nog steeds in dienst?’ De oude rechercheur gniffelde. ‘Dacht je dat ze mij inmiddels wegens het bedrijven van ongeoorloofde opsporingspraktijken hadden ontslagen?’
Smalle Lowietje keek hem beteuterd aan.
‘Een gouden handdruk?’ opperde hij onzeker.
De Cock lachte vrijuit.
‘Gouden handdrukken zijn er alleen voor falende, incompetente en vooral hooggeplaatste bewindslieden… Niet voor simpele rechercheurs met een uitstekende staat van dienst.’
Smalle Lowietje grinnikte. ‘Misschien kun je om in aanmerking te komen af en toe een paar steken laten vallen?’ De tengere cafehouder monsterde het gezicht van De Cock. Toen hij geen reactie zag, vroeg hij: ‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten, dook hij aalglad onder de tapkast en kwam omhoog met een fles verrukkelijke Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield. Hij zette drie — Lowietje dronk altijd een glaasje mee — diepbolle glazen op de bar en schonk klokkend in.
‘Druk aan de Kit?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘Wij zijn een continubedrijf… vierentwintig uur per dag. Als bij ons een zesendertigurige werkweek wordt ingevoerd, gaat de politie failliet en stap ik in de VUT.’
Smalle Lowietje grijnsde. ‘Als ik jullie werk bij vroeger vergelijk… zo’n vijfentwintig jaar geleden… is het bij de politie allang een failliete boel.’
De Cock knikte traag. ‘Dat is het verschil,’ sprak hij somber. ‘De misdaad gaat nooit failliet… kent geen malaise… floreert als nooit tevoren. En wat wordt er van ons rechercheurs verwacht? Met steeds minder mensen en middelen steeds meer misdaad bestrijden.’
Voorzichtig nam de oude rechercheur zijn glas op, warmde het in de kom van zijn hand en nam een slokje. Met gesloten ogen liet hij de cognac door zijn keel glijden.
Begeleid door een zoete zucht zette hij zijn glas voor zich op de bar neer.
‘Lowietje,’ sprak hij op zalvende toon, ‘dit zijn van die schaarse momenten in mijn leven, die mij met de politie en de misdaad verzoenen.’
De tengere cafehouder glunderde. ‘Jouw woorden, De Cock, geven mij een warm gevoel vanbinnen.’
De grijze speurder boog zich iets naar hem toe. ‘Dat hoertje, dat ze van de week hier op de gracht hebben gekeeld… kende je die?’
‘Kippie.’
De Cock keek hem verrast aan. ‘Kippie?’
Smalle Lowietje knikte. ‘Ik weet niet hoe ze heette, maar zo noemde ik haar. Ze kwam wel eens in mijn etablissement om te bellen. Dan nam ze hier aan de bar een citroentje met suiker, betaalde voor de telefoon en ging weer. Ze had nooit contact met de andere meiden uit de buurt.’
‘Herinner jij je of ze op de avond dat zij werd vermoord nog bij jou heeft gebeld?’
‘Het kan best,’ antwoordde Smalle Lowietje onzeker. ‘Maar ik durf er geen eed op te doen. Ze kwam vaak zo rond de klok van tien uur even binnenwippen. En om die tijd heb ik het meestal razend druk.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac. ‘Kippie? Noemde iedereen haar zo?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Toen ik haar voor het eerst zag, moest ik aan een limerick denken.’
‘Een limerick?’
De ogen van Smalle Lowietje glinsterden.
‘
De Cock lachte. ‘Een ondeugend vers.’
Smalle Lowietje gniffelde. ‘Daarom heb ik het vermoedelijk ook onthouden.’
De cafehouder trok een ernstig gezicht. ‘Kippie… het kwam zomaar ineens bij mij op. Het leek mij een geschikte naam voor dat vrouwtje. Ze had zo’n wit doorschijnend koppie… als van die porseleinen poppetjes, waarmee mijn oudste zuster vroeger speelde.’
De Smalle schudde zijn hoofd. ‘Ze hoorde niet thuis op de Wallen… niet onbeschaamd genoeg.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Heb je enig idee wie dat vrouwtje kan hebben omgebracht? Waarom?’
Smalle Lowietje lichtte zijn schouders.
‘De meiden uit de buurt zeiden dat ze wel eens een man met een snor vanachter een boom aan de wallenkant naar haar hadden zien kijken.’
‘Een signalement… bijzonderheden?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Je ziet tegenwoordig zoveel mannen met snorren over de Wallen schuiven. Als je mij vraagt… ze lijken allemaal op elkaar.’
De Cock wees naar zijn lege glas. ‘Schenk nog eens in. Ik heb dat geestrijk vocht te lang gemist.’
Smalle Lowietje reageerde met de welwillendheid van een kastelein.
‘Ik heb pas weer een voorraadje voor je ingeslagen,’ sprak hij opgewekt. ‘Geloof me, d’r is niet zo veel van.’
De Cock duimde over zijn schouder. ‘Mis je klandizie sinds ze De Veilige Haven hebben verbouwd?’
Smalle Lowietje tuitte zijn lippen. ‘Nauwelijks… nauwelijks. Vroeger was het een logement, toen een hotelletje en nu een hoerenkast. Het is mij om het even.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wie heeft De Veilige Haven opgekocht en laten verbouwen?’
‘Gijssie.’
De Cock trok zijn neus iets op. ‘Witte Gijssie?’
Smalle Lowietje knikte instemmend. ‘Witte Gijssie.’
De Cock grinnikte. ‘Dat was vroeger toch een nietig klein oplichtertje? Altijd blut… altijd in de schuld. Waar