Vledder zuchtte diep.
‘Ik zou zo’n ploert met liefde…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. Hij blikte opzij. ‘Zegt de naam Haagse Bertus jou iets?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Je moet straks maar eens contact opnemen met onze Haagse collega’s. Daar zullen ze hem wel kennen. Vraag ook of ene Haagse Bertus wordt genoemd in het onderzoek naar de liquidatie van Karel van Kastelen.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Denk je dat hij daar iets mee te maken heeft?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘We weten en begrijpen nog niets. In feite is in deze zaak alles mogelijk.’
‘En als ze hem in Den Haag niet kennen?’
‘Misschien hebben wij een Haagse Bertus in ons eigen bijnamensysteem. En als we zijn vingerafdrukken hebben, komen we er zeker uit.’
Op de Rozengracht bij de Westermarkt raakten ze met hun Golf vast in een file. Vledder foeterde vijf minuten lang over het verkeer in de Amsterdamse binnenstad. Toen blikte hij opzij.
‘Gerard van Kastelen kwam wel vlot met de naam Haagse Bertus.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Waarom niet?’ reageerde hij achteloos. ‘Hij kon er geen kwaad mee. Hij schrok wel toen ik hem vertelde dat zijn Haagse Bertus was vermoord in hetzelfde kamertje als waar zijn ex-vrouw om het leven kwam.’
Vledder knikte.
‘Dat was de enige emotie,’ bromde hij, ‘die ik bij die kerel heb waargenomen. Als het aan mij lag…’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Je kunt rijden.’
Vledder parkeerde de Golf op de houten steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit en slenterden naar de Oudebrugsteeg. Vledder wees voor zich uit naar de Lange Niezel.
‘Is het al tijd voor Smalle Lowietje?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘We gaan eerst naar de Kit. Misschien zijn er nieuwe ontwikkelingen.’
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters met een kromme vinger.
De Cock liep grijnzend op hem toe.
‘Kun je mij nooit met rust laten?’
De wachtcommandant keek hem verwijtend aan.
‘Jij zorgt altijd voor ellende,’ sprak hij verongelijkt. ‘Ik niet.’
De Cock glimlachte.
‘Zoet maar. Wat heb je op je lever?’
Jan Kusters wees omhoog.
‘Er zit boven op de bank een huilende vrouw op je te wachten.’
‘Ken ik haar?’
De wachtcommandant trok zijn schouders op.
‘Ik heb haar hier nooit eerder gezien. Het was druk aan de balie toen ze hier huilend binnenkwam. Een stel verdwaalde toeristen. Het is opmerkelijk. Ze verdwalen altijd in deze buurt.’
‘Toen ben je vergeten haar naam te noteren.’
‘Inderdaad.’
De Cock draaide zich om en besteeg opvallend kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.
Vledder volgde.
Op de bank bij de deur naar de grote recherchekamer zat een jonge vrouw. De Cock schatte haar op even boven de twintig. Ze was wulps, bijna uitdagend gekleed in een zwarte nauwsluitende te korte rok, waarop een witte halfopen blouse. Haar benen waren lang en sierlijk. Toen de oude rechercheur dichterbij kwam, zag hij dat haar gezicht was betraand.
De Cock bleef voor haar staan. Ze kwam van de bank omhoog en keek hem onderzoekend aan.
‘Bent u rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa. En met wie heb ik het genoegen?’
Ze stak hem schuchter haar hand toe.
‘Sylvia… Sylvia van Rosmalen.’
De Cock drukte haar de hand en deed de deur van de recherchekamer open. Daarna stapte hij voor haar uit en liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Vanaf die plek wierp hij zijn oude hoedje missend naar de kapstok en ging met zijn regenjas nog aan achter zijn bureau zitten.
‘Wie heeft u mijn naam genoemd?’ opende hij vriendelijk.
Sylvia van Rosmalen antwoordde niet direct. Ze trok haar strakke rokje tevergeefs iets verder naar haar knieen en schoof een pluk zwart haar uit haar gezicht.
‘Een bleke man,’ sprak ze zacht, ‘met blond haar. Hij zei dat ik in het politiebureau aan de Warmoesstraat naar u moest vragen.’
De Cock keek haar verbaasd aan.
‘Waarom zei die bleke man met dat blonde haar dat?’
Sylvia begon weer te huilen. Ze boog haar hoofd voorover. Haar lange zwarte haren vielen als een gordijn voor haar gezicht.
De Cock wachtte geduldig.
Na enige tijd richtte ze haar hoofd weer op. Ze zag er triest uit. Haar tranen hadden haar overvloedige make-up verveegd.
‘Bertus is dood.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Dat zei die man met het bleke gezicht?’
Sylvia knikte.
‘Bertus had mij verteld dat hij op de Achterburgwal een raam voor mij had gevonden.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.
‘U… eh, u bent de vriendin van Bertus?’
‘Wij zijn al bijna een jaar met elkaar. Ik heb Bertus in Spanje leren kennen tijdens de vakantie. Bertus is wel een paar jaar ouder, maar het klikte direct tussen ons twee.’
‘En u zou voor hem in de prostitutie gaan?’
Sylvia boog haar hoofd.
‘Tot we genoeg geld hadden om een zaak te beginnen. Bertus wilde in de binnenstad een cafe kopen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Vanmiddag bent u gaan kijken wat uw… eh, uw toekomstig werkterrein werd?’
Sylvia zuchtte.
‘Bertus zei gisteravond dat hij nog het een en ander aan het kamertje moest doen.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Hij kwam niet thuis… de hele nacht niet.’
‘Daarom bent u vanmiddag gaan kijken?’
Er kwamen opnieuw tranen in haar ogen.
‘Ik was ongerust. Dat was de eerste keer dat hij ’s nachts niet bij mij was.’
‘U wist waar u moest zijn?’
‘Bertus had mij het adres van het pand op de Achterburgwal gegeven.’
De Cock knikte haar bemoedigend toe.
‘En op dat adres trof u Witte Gijssie?’
‘Heet die man zo?’
‘Zo wordt hij genoemd.’
Sylvia friemelde aan de zoom van haar rok.
‘Hij vroeg wat ik kwam doen. Toen ik hem zei dat ik Bertus zocht, zei hij dat er iets ergs met Bertus was