‘Die vent wilde het voor zijn vriendin. Toen die vriendin van hem hoorde dat in het kamertje dat zij zou gaan betrekken, een vrouwtje was vermoord, eiste ze dat het kamertje eerst werd opgeknapt. Anders ging ze er beslist niet in.’

De Cock maakte een berustend gebaar.

‘Het klinkt aannemelijk. Ik kan mij voorstellen dat het geen prettige gedachte is.’

Witte Gijssie knikte.

‘Dat vond ik ook. Daarom heb ik hem de sleutel van het kamertje maar gegeven… onder voorwaarde dat het laken bleef hangen.’

De Cock wees naar het raam.

‘En het laken hangt er nog.’

Het klonk bijna spottend.

De oude rechercheur liep langs Witte Gijssie en duwde de deur open. Door het witte laken viel voldoende licht het kamertje binnen. Naast het peesbed lag op zijn rug het lichaam van een korte gedrongen man met zwart haar en een volle zwarte snor. Zijn tong hing half uit zijn mond en zijn ogen waren wijd opengesperd. Het bood een gruwelijke aanblik.

De Cock knielde bij hem neer. Dun, wit, tweesnoerig elektriciteitsdraad was diep in de vlezige hals gedrongen. Een uiteinde van de draad lag in een kleine bocht een paar centimeter boven de linkerschouder. Het andere einde liep achter het hoofd van de dode om. De moordenaar had zijn slachtoffer duidelijk van achteren benaderd en de draad over zijn hoofd getrokken.

De oude rechercheur boog zich over de dode heen en bekeek de rug van zijn rechterhand. De hijgende adem van Vledder kriebelde in zijn nek.

‘Een klein rood zonnetje.’

De Cock knikte.

‘Hier ligt de angst van Charmaine.’

Bram van Wielingen zette zijn aluminium koffertje op het peesbed en keek rond.

‘Verrek,’ riep hij verrast, ‘hier waren wij van de week toch ook?’

De Cock knikte.

‘Toen was het een vrouwtje.’

‘Ben je daar al verder mee?’

De Cock schudde zijn hoofd en wees naar de dode op de vloer. ‘En hier,’ sprak hij somber, ‘snap ik helemaal geen draad van.’

‘Weet je wie hij is?’

De Cock wees omhoog. ‘Hij heeft aan de bordeelhouder opgegeven dat hij Bertus van het Hooft heet, maar ik ben bang dat het een valse naam is. In onze administratie is hij niet bekend en aan zonnetjes heeft onze TOHD niets.’

‘Zonnetjes?’

De Cock wees naar de tatoeage op de rug van de rechterhand van de dode.

‘Ik wil dit goed in beeld en een duidelijke foto van hem voor een mogelijke herkenning.’

‘Met die tong uit zijn bek?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ga morgenochtend maar met je camera naar het sectielokaal op Westgaarde. Misschien kan dokter Rusteloos voor hij aan het werk gaat iets aan die tong doen.’

‘Terugstoppen?’

De Cock keek hem afkeurend aan.

‘Neem dan Ben Kreuger mee… kan hij rustig een slip van zijn vingers maken. Misschien dat wij wel ergens zijn vingerafdrukken hebben.’

Bram van Wielingen pakte zijn koffertje en monteerde een flitslicht op zijn Hasselblad.

‘Wat kwam hij hier doen?’

‘Doodgaan.’

Bram van Wielingen schonk hem een blik vol verwijt.

‘Voor hij doodging?’

De Cock gebaarde om zich heen.

‘Dit kamertje opknappen voordat zijn vriendin hier als hoer ging zitten.’

‘Ken je die vriendin?’

‘Ook niet.’

Bram van Wielingen keek hem meelijwekkend aan.

‘Ik wens je mazzel.’

Toen flitste hij in het dode gelaat.

Dokter Den Koninghe, de lijkschouwer, kwam met driftige pasjes het peeskamertje binnen. Achter hem, in de deuropening, verschenen twee zwaargebouwde broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard.

De Cock schudde de lijkschouwer hartelijk de hand.

‘Het spijt me dat ik u weer lastig moet vallen.’

Dokter Den Koninghe bromde.

‘Ik word ervoor betaald.’

De Cock liep aan de lijkschouwer voorbij naar de beide broeders en vroeg hen vriendelijk nog even buiten te blijven. Uit ervaring wist hij dat het in zo’n kleine peeskamer snel benauwd wordt en mogelijke sporen worden vertrapt.

Dokter Den Koninghe trok aan de vouwen van zijn keurige streepjespantalon de pijpen iets omhoog en knielde bij de dode neer. Met de rug van zijn hand voelde hij even aan de wang van het slachtoffer. Daarna drukte hij in een routinegebaar de oogleden toe. Al na enkele seconden kwam hij weer overeind en nam zijn bril af.

De Cock bezag geduldig de ceremonie van het poetsen van zijn brillenglazen.

Dokter Den Koninghe keek naar hem op.

‘Hij is dood.’

De Cock knikte gelaten.

‘Dat vermoedde ik,’ reageerde hij nuchter.

De oude lijkschouwer wees naar het slachtoffer.

‘Al enkele uren. Het lichaam is flink afgekoeld en er is een begin van lijkstijfheid. De doodsoorzaak is zonder meer duidelijk. De insnoeringen in de hals zijn diep. De wurger moet een krachtig man zijn geweest.’

Dokter Den Koninghe wuifde.

‘Tot kijk, tot jouw volgende lijk.’ Er kwam een zoete grijns op zijn gezicht. ‘Soms denk ik dat jij erin grossiert.’

De Cock wuifde terug, maar reageerde verder niet. Toen de lijkschouwer het kamertje had verlaten, richtte hij zijn aandacht weer op Bram van Wielingen.

‘Ben je klaar?’

De fotograaf hield zijn Hasselblad omhoog.

‘Nog een opname: een plaatje van het fonteintje.’

‘Fonteintje?’ vroeg hij verwonderd. ‘Zie je daar wat aan?’

Bram van Wielingen gebaarde.

‘Als ik mij goed herinner,’ sprak hij traag, ‘dan stond die roestige pedaalemmer de vorige keer aan de andere kant.’

Ze liepen zwijgend en met sombere gezichten over de Achterburgwal terug naar de Kit. Een miezerige motregen gaf een extra accent aan hun somberheid.

Vledder bromde.

‘Ik begrijp best dat Ben Kreuger niet opnieuw een dactyloscopisch onderzoek in het kamertje wilde instellen. Hij heeft nog een la vol van de vorige keer. En buiten die pedaalemmer is er niets veranderd.’

De Cock zuchtte.

‘Jammer dat bij zijn vorig dactyloscopisch onderzoek het knopje van het licht geen vingerafdruk heeft

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату