daaraan conclusies te verbinden, vooral wanneer men niet alle achtergronden kent. Maar zoals ik het zie, was de aanval die Van Stuchteren op jou deed, een feitelijke bekentenis, een bekentenis van schuld. In zijn hart, in zijn diepste denken had hij volgens mij de mogelijkheid die jij oppperde, al voorzien en overwogen.’ Hij stak een vinger omhoog.
‘Je moet bedenken, Van Stuchteren is een intelligent man, let wel, een makelaar in effecten, iemand die in staat is kansen en mogelijkheden te overwegen, heel goed te overwegen, anders had hij zich geen vermogen verworven.
Hij zal ook zijn voorgenomen huwelijk met Nanette terdege hebben overwogen en in die overwegingen zal zijn zoon zeker een belangrijke factor zijn geweest. Daarom, toen jij opperde dat Ronald voor een moord op Nanette een redelijk motief had, verwachtte ik dat Van Stuchteren deze suggestie van jou hautain glimlachend als iets onbestaanbaars, iets ondenkbaars zou afwijzen. Maar dat deed hij niet, begrijp je. Hij wees haar niet af. Hij reageerde, zoals hij deed, fel, furieus, schuldbewust.’ Vledder keek zijn leermeester met grote ogen aan.
‘Ik begrijp het,’ zei hij onthutst, ‘Van Stuchteren wees de suggestie niet af omdat hij zijn zoon Ronald wel degelijk tot een moord in staat acht.’
De Cock knikte langzaam. ‘Inderdaad, zo is het. En daar zullen we ernstig rekening mee moeten houden.’
Vledder begon plotseling hardop te lachen.
‘Ik kan er niets aan doen,’ grinnikte hij, ‘maar ik vind het eigenlijk toch maar een dwaze zaak.’
‘Waarom?’
‘Wel, we rennen van de ene aanwijzing naar de andere, krijgen langzamerhand het gevoel, dat we op alles en iedereen moeten letten, houden diepzinnige beschouwingen over allerlei mogelijkheden, terwijl… terwijl er in feite nog niets aan de hand is.’ De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Er is een meisje verdwenen, herinner je je niet?’
‘Nou, en? Is dat een misdrijf?’
‘Luister nou eens,’ zei De Cock gelaten, ‘er bestaat theorethisch altijd nog de kans dat wij onze Nanette ongeschonden terugvinden. Natuurlijk. Maar hoe langer dit onderzoek duurt, hoe minder ik daarin geloof. We zijn nu ruim een dag aan de gang en hebben nog geen spoortje van een
De Cock ademde diep. ‘Het klinkt wat sinister, maar zo is het.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Je zei figuren, meervoud. Als dader met een redelijk motief zie ik tot nu alleen nog maar die Ronald van Stuchteren. Zijn er volgens jou dan nog anderen?’
‘Zeker. Heb je er bijvoorbeeld al over nagedacht wie broeder Laurens wel mag zijn?’
‘Je bedoelt de naam die Floor de Bougaerde vanmorgen naar voren bracht. De naam die hij Nanette in verband met de morfine wel eens had horen noemen?’
‘Precies, hij is door die schilderij-affaire wat op de achtergrond geraakt, maar mijn interesse in de broeder is onverflauwd. Zie je, ook hij zou een redelijke dader kunnen zijn.’
‘Een redelijke dader,’ herhaalde Vledder wat schamper. ‘Je weet nog niet eens wie hij is.’
‘Dat is ook niet nodig. Ik bedoel, er zijn, ook zonder dat wij broeder Laurens in persoon kennen, een paar interessante, haast voor de hand liggende conclusies te trekken.’
‘Welke?’
De Cock ging boven op zijn bureau zitten. Zijn naar verhouding wat korte benen bengelden in de vrije ruimte. Hij keek de jonge Vledder geamuseerd aan, een glimlach op zijn breed gezicht. ‘Denk eens goed na, jongen,’ drong hij vriendelijk aan, ‘denk eens goed na.’
Vledder haalde wat nonchalant zijn schouders op.
‘Wat valt er nu over na te denken?’ zei hij wat wrevelig. ‘We weten niet eens of Laurens een voor- of achternaam is.’ De Cock knikte goedkeurend. ‘Heel goed,’ zei hij bemoedigend, ‘heel goed. Dat kan inderdaad allebei. Maar wat denk je van het begrip broeder? Wanneer plaatst men in het algemeen spraakgebruik het woord broeder voor de eigenlijke naam?’ Vledder maakte een grimas.
‘Een broeder in de Heer, in religieuze zin, een ordebroeder, een kloosterbroeder, een frater…’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik dacht in een heel andere richting.’
‘Niet religieus?’
‘Nee.’
Plotseling klaarde het gezicht van Vledder op.
‘Broeder in de zin van verpleger.’
‘Juist, en wat is gewoonlijk het werkterrein, als ik het zo zeggen mag, van een broeder-verpleger?’
‘Een hospitaal, een sanatorium, een ziekenhuis.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘En denk nu eens aan morfine.’
‘Verdomme, ja,’ riep Vledder enthousiast, ‘daar zeg je zo wat. Een ziekenhuis, morfine. Natuurlijk! Broeder Laurens, dat is het. Hij moet de man zijn die Nanette de morfine leverde. Het kan niet anders. Waarachtig, De Cock, hij is de schakel die wij zoeken. Broeder-verpleger Laurens steelt in een of ander ziekenhuis waar hij werkt morfine en geeft die aan Nanette. En onze Nanette verstrekt de morfine weer aan Floor de Bougaerde, neef- auteur, die met zijn inspiratie sukkelt.’
De Cock lachte om het enthousiasme en de opgewonden toon waarop Vledder sprak. Hij stak waarschuwend een vinger op. ‘Zoals gebruikelijk,’ zei hij lachend, ‘loop je weer veel te hard van stapel. Daarom sla je gemakshalve maar een paar vragen over.’
‘Vragen?’
‘Denk eens na… Waarom leverde broeder Laurens eigenlijk morfine aan Nanette?’
Vledder keek zijn leermeester niet-begrijpend aan. ‘Waarom?’ ‘Ja. Je vergeet dat Nanette geen enkele interesse toonde in geld. Het liet haar koud. Je hebt het ook van Floor de Bougaerde gehoord; hij behoefde voor de morfine niet te betalen. En ik geloof hem. Floor kreeg de morfine van Nanette voor niets. Hoe kon Nanette dit doen? Ik bedoel, financieel. Voor zover wij weten, bezat ze geen eigen middelen. Haar gehele bezit was haar aandeel in de bloemenzaak De Drie Rooskens, let wel, waarvan Christel van Daele de financien beheerde. Zie je, hoe dan ook, Nanette kon broeder Laurens niet betalen. Ze bezat daartoe geen middelen. Toch leverde hij haar morfine. Waarom?’ ‘Ik begrijp het,’ zei Vledder knikkend, ‘je wilt zeggen dat er voor broeder Laurens blijkbaar een andere drijfveer moet zijn geweest dan winstbejag.’
‘Juist, ik herhaal de vraag: waarom leverde hij morfine? Was het uit liefde voor Nanette, een liefde die zij handig uitbuitte, of pleegde onze Nanette chantage?’
‘Chantage?’
De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Als wij de fysieke toestand van Floor de Bougaerde in ogenschouw nemen, zijn lichamelijk verval, dan hebben de leveringen van morfine over langere tijd plaatsgevonden. Ik schat zeker over een periode van een a anderhalf jaar. Iets moet broeder Laurens ertoe hebben gebracht om gedurende die tijd voor Nanette steeds weer opnieuw morfine te gaan stelen. Je moet bedenken dat zoiets op den duur een zeer gevaarlijke bezigheid wordt met een steeds grotere kans van ontdekking. Toch deed hij het. Nanette had broeder Laurens blijkbaar in een zeer vaste greep. Ik ken daarvoor slechts een ander woord: chantage.’ De Cock maakte een voorzichtig gebaar.
‘We zijn er natuurlijk nog lang niet. We zullen eerst die broeder Laurens moeten opsporen en dan zien uit te vissen welke middelen Nanette voor haar chantage, als het dat is, hanteerde. Maar van een ding ben ik praktisch overtuigd: ook broeder Laurens had voor een moord op Nanette de Bougaerde een redelijk motief.’ Vledder schudde grijnzend het hoofd.
‘Alles bij elkaar blijf ik het maar een vreemde zaak vinden.’ Hij grinnikte zachtjes voor zich uit. ‘We hebben niet eens een lijk, maar voor moord wordt de kring van verdachten steeds groter.’ De Cock reageerde niet. Hij stak een sigaret op, inhaleerde diep en liet de rook langzaam uit zijn longen ontsnappen. Onderwijl dacht hij na. De affaire-Nanette zinde hem niet. Het was zo onorthodox, zo ongewoon. Hij wist feitelijk niet precies hoe hij het moest aanpakken, van welke kant hij moest beginnen. Vledder had volkomen gelijk, het was een vreemde zaak. Er was een meisje verdwenen, een mooi, jong meisje. Opeens was ze weg, zomaar, midden op een regenachtige dag in juli. En niemand zag haar terug.