Zorgeloos, zei nicht Christel, met een bijzondere belangstelling voor kunst en literatuur.

Vriend en journalist Ter Wielingen kenschetste Nanette opgetogen als de wilde madelief uit De Drie Rooskens, waauw-waauw, wat een meid. En toen zijn persoonlijk gevoelens voor Nanette even ter sprake werden gebracht, zuchtte hij: ‘Verliefd, ja, zo zou u het kunnen noemen. Nanette is nog zo speels, te weinig ernstig. En liefde is toch een ernstige zaak.’

Neef en schrijver Floor de Bougaerde gaf weer een ander beeld. ‘Nanette,’ zei hij bepaald bitter, ‘een giftige slang in de gedaante van een engel.’

De Cock krabde zich eens achter in zijn nek. Welke visie was juist? Het vreemde was dat het allemaal niet klopte. Er mankeerde iets aan de benadering. Ergens was de beoordeling niet juist. Want een onbekend, maar ongetwijfeld begaafd schilder had van diezelfde Nanette de Bougaerde een heel ander beeld gegeven, geen wild en zorgeloos wezen, geen giftige verleidster, maar een lieve, jonge vrouw met in haar ogen een zachte, droeve blik, een somber naakt.

De Cock sprong van zijn bureau.

‘Kom,’ zei hij tegen Vledder, ‘we gaan met het schilderij op pad.’

‘Waarheen?’ Nog voor De Cock kon antwoorden, rinkelde de telefoon.

Vledder nam de hoorn op en luisterde.

Na enige minuten legde hij de hoorn weer neer. Zijn gezicht zag bleek.

De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Wat is er?’

Vledder slikte. ‘Op de stortplaats aan het zijkanaal F zijn lijkdelen gevonden van een jonge vrouw.’

12

Zijkanaal F.

De weg van Amsterdam naar Velsen maakt even voorbij het Westelijk Havengebied van de hoofdstad een scherpe bocht naar rechts, loopt dan enige honderden meters parallel met het kanaal en vervolgt met een ruime lus naar de brug. Tussen de bocht en de brug, aan dat stuk weg, ongeveer in het midden, is een afbuiging naar links. Op een ruwhouten bord staat met slordige, vies uitgedropen letters: Stortplaats Stadsreiniging. De jonge Vledder aan het stuur van een witte politie-Volkswagen wachtte geduldig tot een lange file auto’s uit de richting Velsen was voorbijgegleden. Toen trok hij de wagen naar links.

Het was een akelig hobbelig stuk weg met diepe kuilen vol drabbig vocht en links en rechts slierten afgevallen huisvuil. Het was weer eens gaan regenen. De slippende ruitenwissers van de Volkswagen konden het water niet goed verwerken. Door de voorruit kwam een wazig, soms dwaas vervormd beeld. Voorzichtig, over een wankele brug van pontons, bereikten ze met de wagen de andere zijde van het kanaal. Brede stalen platen markeerden een baan schuin omhoog naar een akker; een wijde, trieste akker van vuil en afval.

Rechtsachter lag in de polder de vlek Het Ruige Oord. Ver weg, achter een mistige sluier, schemerde de stad. Midden tussen bergen pas gestort vuil eindigden de stalen platen. Er was geen weg meer. Vledder stopte. Wat verderop bij een bulldozer met rupsbanden stond een groepje mannen in de regen.

De rechercheurs stapten uit. Zwijgend liepen ze op de mannen toe. Het waren er vier; brede, potige kerels van de Amsterdamse stadsreiniging. Hun verweerde, sombere gezichten glommen in de regen. Ze traden iets opzij. Aan hun voeten lag een vuil stuk zeildoek.

Een al wat grijzende man, kennelijk de oudste van het viertal, wendde zich tot De Cock. ‘U bent van de recherche?’ De Cock knikte. ‘Van bureau Warmoesstraat.’

De man wreef met zijn mouw de regen uit zijn gezicht. ‘Moet u eens zien,’ zei hij. Zijn stem trilde een beetje. Hij bukte zich, pakte een punt van het zeildoek en trok het voorzichtig omhoog. Langzaam werd een hoofd zichtbaar, een afschuwelijk afgehouwen meisjeshoofd.

De Cock voelde hoe het bloed uit zijn gezicht wegtrok. Zijn maag reageerde opstandig. Hij slikte een paar maal om een neiging tot braken te onderdrukken. Naast zich hoorde hij Vledder zwaar hijgen. De Cock trok de kraag van zijn regenjas wat dichter naar zijn hoed. Het was een gebaar zonder zin. Hij zocht alleen tijd om zijn afschuw te overwinnen. Een confrontatie met de dood bracht hem altijd wat in de war, vertraagde zijn denken. Ondanks zijn jarenlange ervaring en vele ontmoetingen met een gewelddadige dood had hij er nooit aan kunnen wennen. Meestal verborg hij zijn emoties achter een strak onaandoenlijk masker. Het was een pose. Ook nu kostte het hem moeite zichzelf te dwingen het hoofd nader te bekijken. Hij bukte zich naast de man en tilde het zeildoek verder omhoog.

Het gelaat was wasbleek. De haast transparante huid was besmeurd met vuil en korsten geronnen bloed. De lange, blonde haren lagen nat geplakt op het hoofd en kleefden rond de hals. Het hoofd was juist even boven de romp afgehouwen. De Cock keek naar de halfgesloten ogen. Voorzichtig tilde hij een voor een de oogleden op. De irissen waren blauw. Hij zocht om zich heen. Binnen handbereik lagen op de stortplaats een paar stukken van gebroken plastic kleerhangers. Hij pakte een stuk en tilde daarmee de bovenlip iets op en duwde de onderlip wat naar beneden. De mond stond gedeeltelijk open. Hij zag zowel onder als boven een mooie regelmatige rij tanden en kiezen zonder vullingen.

De Cock gooide het stuk plastic weer weg en liet in zijn gedachten het signalement van het verdwenen meisje de revue passeren. Er bestond praktisch geen twijfel. Het afgehouwen hoofd was van Nanette de Bougaerde.

De Cock kneep zijn lippen op elkaar. Zijn bange voorgevoelens waren uitgekomen. Nanette was vermoord, gruwelijk vermoord. De moordenaar had zelfs de moeite genoemen het hoofd van de romp te verwijderen.

Hij keek naar de man die gehurkt naast hem zat.

‘Is dit alles wat u hebt gevonden?’

De man schudde zijn hoofd.

‘Wat verderop,’ zei hij somber, ‘ligt de rest.’

Voorzichtig, teder, met een haast devoot gebaar, dekte hij het hoofd van het meisje weer met het brok zeildoek af. Toen kwam hij overeind en liep verder de stortplaats op. De Cock, Vledder en de anderen volgden. Ze liepen achter elkaar. Zwijgend. Een stille processie in de regen. Hun schoenen zakten soms diep in het drabbige vuil, als liepen ze in een moeras. Het stonk er naar broei en verrotting. Een grote gele plastic pop met een been lag op haar rug in de regen zielloos star te glimlachen. Niet ver daarvandaan, onder een halfverroest fornuis, zaten een paar kraaien te schuilen. Toen de mannen voorbijtrokken, vlogen ze scheldend op.

Bij een paar stukken golfkarton, links van de bulldozer, hield de grijze man van de stadsreiniging stil. Hij wachtte geduldig tot ze er allen waren en in een kring om hem heen stonden. Toen nam hij de platen karton weg. De schok was nu niet zo groot. Los van elkaar, in het vuil, lagen de andere lichaamsdelen; de beide armen, de lange, slanke benen, de smalle romp. Er was geen kleding, noch aan de benen, noch aan de romp. De rode nagellak aan de tenen en vingers stak fel af tegen de marmerwitte huid. In tegenstelling tot het hoofd waren de romp, de armen en de benen niet zo met bloed en vuil bevlekt. Ze hadden op de stortplaats kennelijk langer in de regen gelegen en waren schoongespoeld.

De Cock bukte zich om de verminkingen wat nader te bekijken. Het scheen hem toe, dat ze kundig en met overleg waren uitgevoerd. Er was geen sprake van een doldriftige, paniekerige slachting, zoals hij dat wel in het verleden had gezien. Integendeel, om de armen en benen van de romp te verwijderen waren niet meer sneden toegebracht dan beslist noodzakelijk. Dat, zo meende De Cock, vereiste toch wel enige anatomische kennis. Zijn blik gleed over de smalle torso. Voor zover hij kon zien waren er verder geen uiterlijke tekenen van verwondingen. De Cock bleef nog even in gehurkte houding zitten. Zijn gedachten dwaalden ongewild naar de pop die hij op de stortplaats had gezien, de pop met de starre glimlach en het ene been. Weggeworpen. Kinderen hadden ermee gespeeld. Ze hadden ermee gewandeld, haar aangekleed, uitgekleed, vertroeteld. Totdat… ‘Mijn vrouw,’ zei hij half hardop, ‘bewaart nog alle poppen uit haar jeugd.’

‘Wat?’ reageerde Vledder.

De Cock keek naar hem op, verward, verstrooid. Hij wreef vermoeid met zijn hand langs zijn ogen.

‘Nee, niets, m’n jong,’ zei hij ontwijkend, ‘niets.’

Hij kwam langzaam overeind en wendde zich tot de grijze man van de stadsreiniging. ‘U hebt alles gevonden?’

’Ja.’

Вы читаете De Cock en het sombere naakt
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату