‘Hoe is uw naam?’

‘Klaas… Klaas de Boer.’

De Cock wenkte Vledder om aantekeningen te maken. ‘Wat vond u het eerst?’

De grijze man van de stadsreiniging antwoordde niet direct. Hij pakte de grote platen golfkarton en dekte de lijkdelen weer zorgvuldig toe.

‘Ik vond eerst een been.’

‘En toen?’

De man draaide zich half om en gebaarde in het rond. ‘Kijk, meneer, als het vuil uit de wagens wordt gestort, heb je grote hopen, bergen rotzooi. Ik maak het dan met de bulldozer gelijk, ik egaliseer het, om zo te zeggen. Er ligt natuurlijk van alles tussen het vuil. De meest gekke dingen. Je let er eigenlijk niet altijd zo op. Maar vanmorgen zag ik er plotseling een been uitsteken. Ik dacht eerst nog dat het een poot van een etalagepop was. Dat heb ik wel eens meer gehad. Maar het was zo echt, begrijpt u, te echt voor een poot van een etalagepop. Ik heb toen de machine gestopt en ben gaan kijken. Het was inderdaad een echt been.’

‘Wat hebt u toen gedaan?’

Ik wilde eerst onmiddellijk de politie gaan waarschuwen. Maar het is hier een afgelegen hoek. Een telefoon is ver weg. Zeker een halfuur lopen. Ik besloot toen maar te wachten tot er iemand kwam. Er komen regelmatig wagens vuil storten. Ik heb toen het been uit het vuil gehaald en opzij gelegd. Even later vond ik nog een arm. Ik ben toen echt gaan zoeken. Het was niet moeilijk. In een kwartiertje had ik alles bij elkaar.’ ’Ook het hoofd?’

‘Nee, dat vond ik later. Toen waren de anderen hier al en had ik u al laten waarschuwen.’

De Cock knikte. ‘Lagen de lijkdelen ver uiteen?’

‘Het lag allemaal betrekkelijk dicht bij elkaar. Ik schat zo in een cirkel van tien, vijftien meter. Verder niet. Volgens mij is het uit een wagen gekomen.’

‘Wanneer?’

‘Gisteren… ja, gisteren. Ik denk zo in de middag. Kijk, we doen het hier op de stortplaats om en om. Waar we vandaag storten, egaliseren we morgen. Dit hier, wat ik nu gelijkmaak, is dus gisteren gestort. En tussen dit vuil heb ik het gevonden.’ De Cock liet zijn blik over de stortplaats glijden.

‘Meneer De Boer,’ zei hij na een poosje, ‘hebt u enig idee waar dit vuil vandaan komt?’

‘U bedoelt waarin we die… eh… die menselijke brokstukken hebben gevonden?’

‘Ja.’

‘Dat is heel moeilijk. Het komt in ieder geval uit AmsterdamWest. Uit Slotermeer, Slotervaart, Osdorp of Geuzenveld. Dat is eigenlijk alles wat ik met enige zekerheid kan zeggen.’ De Cock glimlachte. ‘U noemt nogal wat. Dat is het woongebied van ongeveer de helft van de Amsterdamse bevolking.’ De man maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ik begrijp,’ zei hij meelevend, ‘dat het moeilijk voor u is. Het is voor uw onderzoek natuurlijk van het grootste belang om te weten waar het vuil vandaan komt. Geloof me, ik zou u graag willen helpen. Maar zelfs als ik precies wist welke wagen dit vuil heeft gestort, dan nog komt u niet veel verder. De vuilniswagens die wij tegenwoordig bij de stadsreiniging gebruiken, hebben een groot laadvermogen. Ze bestrijken een groot woongebied.’ ‘Maar ik kan toch wel met zekerheid aannemen dat de lijkdelen die u hier op deze stortplaats heeft gevonden, gelijk met het huisvuil uit een en dezelfde vuilniswagen zijn gekomen?’ De man van de stadsreiniging knikte met overtuiging. ‘Inderdaad, dat kunt u.’

‘De mogelijkheid dat de lijkdelen op een andere wijze op de stortplaats zijn gekomen, kan ik uitsluiten?’

‘Absoluut.’

‘Mooi.’

Het dichtslaan van een portierdeur deed hen opkijken. De drenkelingenwagen van de Geneeskundige Dienst was op de stortplaats gearriveerd. De broeders stapten uit. Langzaam kwamen ze dichterbij. Tussen zich in droegen ze een grote ijzeren ketel. Vledder wees de lijkdelen aan.

Met onaandoenlijke routinegezichten verzamelden zij het hoofd, de armen, de benen en de romp en legden ze in de ketel. Er was geen spoor van emotie. De werklieden stonden er wat witjes bij. ‘Brengt u alles maar rechtstreeks naar het sectielokaal aan de Overtoom,’ zei De Cock.

De oudste broeder knikte. ‘U weet al wie het slachtoffer is?’ vroeg hij.

De Cock slikte iets weg. ‘Nanette… Nanette de Bougaerde.’ De broeder pakte zijn notitieboekje en schreef het op.

‘U neemt het zeker namens de justitie in beslag?’

‘Ja, mijn naam is De Cock, met ceeooceekaa, rechercheur van het politiebureau Warmoesstraat.’

De broeder klapte zijn boekje dicht en borg het in de borstzak van zijn uniformjasje. Daarn pakten hij en zijn collega de ketel op en liepen naar de wagen. Hun vrije armen zwengelden in de ruimte.

Toen de wagen van de Geneeskundige Dienst met zijn lugubere last was vertrokken, vatte de grijze man van de reiniging De Cock bij zijn arm vast.

‘Ik heb u net de naam van het meisje horen noemen…’ ‘Ja…?’

De man aarzelde even. ‘Was… eh, was het een slecht kind?’ De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Waarom vraagt u dat?’ De man grinnikte wat verlegen.

‘Ik… eh, ik heb zelf zo’n dochter, ziet u. Ze deed me aan haar denken. Weet u, soms… soms hou je gewoon je hart vast. Je kan er niet dag en nacht bij zijn.’ Hij schudde zijn grijze hoofd en zuchtte.

‘Nee… niet dag en nacht. Je moet er dan maar het beste van hopen.’ De Cock legde vertrouwelijk een hand op zijn schouder. ‘Doe dat,’ zei hij bemoedigend, ‘hoop er het beste van. Er zijn er gelukkig niet veel die als vuil op een stortplaats eindigen.’ Hij bukte zich. Voor zijn voeten lag de plastic pop met het ene been.

Hij raapte haar op.

‘Mag ik haar hebben?’

De man van de reiniging keek hem wat vreemd aan. ‘Natuurlijk, gaat uw gang.’

‘Bedankt.’

Hij draaide zich om en liep naar de politiewagen. De pop bengelde aan zijn hand.

Vledder volgde.

13

De jonge Vledder hield het gaspedaal zo diep mogelijk ingeduwd. Hij reed fel, wild, als een bezetene. Gebogen over het stuur, een verbeten trek om de smalle mond, dwong hij de oude Volkswagen tot een uiterste krachtinspanning. De motor gierde van ellende.

De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Wat is er, jo?’ schreeuwde hij boven het geluid van de motor uit. ‘Heb je haast?’ Vledder antwoordde niet. Gespannen, star voor zich uitkijkend, reed hij met onverminderde snelheid verder. Aan het einde van de lange weg langs het kanaal kwam hij slippend uit de bocht. De zijkant van een vrachtwagen schoof rakelings voorbij. De Cock schudde zijn hoofd en grinnikte.

‘Wat wil je?’ riep hij cynisch. ‘De dood inhalen of ontvluchten? Het geeft je toch niets. Hoe dan ook, de dood wint altijd.’ ‘Lollig…’ beet Vledder hem snauwerig toe, ‘verdomde lollig. Kijk eens aan, meneer de rechercheur maakt grapjes, verdomd leuke grapjes over de dood.’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren. Hij reageerde niet. Hij had het niet grappig bedoeld. Helemaal niet. Het was meer een waarschuwing geweest om niet te hard te rijden. Hij betwijfelde ook of Vledder het wel als een grapje had opgevat. Hij dacht van niet. Het was zo maar een uitbarsting van de jongen. Hij kende zijn leerling lang genoeg om te beseffen hoe hij zich nu voelde. De gruwelijke ontdekking op de stortplaats had hem aangetast; zijn evenwicht ondermijnd. Hij had dat bij vorige gelegenheden ook al gemerkt. De jongen trok het zich te veel aan. Te gevoelig. Hij kon op het juiste moment niet genoeg afstand nemen. In de Spaarndammerstraat bij het viaduct raakten ze met de wagen in een file. Zij kwamen nog slechts stapvoets vooruit. De Cock vond het best. Hij liet zich behaaglijk onderuit zakken en onderzocht met aandacht de plastic pop die hij van de stortplaats had meegenomen. Vledder bekeek hem van opzij en grijnsde. ‘Er is op een afschuwelijke manier een jong meisje vermoord,’ zei hij. ‘Zo afschuwelijk, dat men de brokstukken bij elkaar heeft moeten zoeken. En wat doet de grote speurder?’ Hij haalde zijn neus op en snoof spottend. ‘De grote speurder vraagt heel beleefd aan een vuilnisman of hij een oude, vieze pop mag meenemen.’

Вы читаете De Cock en het sombere naakt
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату