Nanette naar broeder Laurens.’
Hij stak waarschuwend een vinger op.
‘Maar niet verder. Ik bedoel, als je weet waar we hem eventueel kunnen vinden, is het mij voorlopig wel genoeg.’
‘Geen arrestatie?’
‘Nog niet, jongen, nog niet. Daarvoor weten we veel te weinig van zijn activiteiten. Hij is nog zo’n vage figuur. Zelfs het vermoeden dat hij iets met Nanette en de morfine uitstaande heeft, berust slechts op veronderstellingen. Bedenk dat goed.’ Hij pauzeerde even en kauwde nadenkend op zijn onderlip. ‘Er is een ding,’ zei hij peinzend, ‘dat mij hevig intrigeert…’ ‘Wat?’
De Cock keek strak voor zich uit.
‘Had ook broeder Laurens een meer dan gewone belangstelling voor chirurgie?’
Op dat moment rinkelde de telefoon.
Vledder nam de hoorn op en luisterde. ‘Het is voor jou.’ De Cock nam de hoorn over. ‘Ja, met De Cock.’
‘U hebt hem laten gaan,’ zei een stem die hij onmiddellijk herkende.
In de stem klonk verbijstering en wanhoop.
‘De Cock, waarom? U had hem, u had hem veilig en wel op het bureau.’
‘Wie?’
‘De jonge Van Stuchteren.’
‘Nou en?’
‘Hij is de moordenaar, hij vermoordde Nanette de Bougaerde.’ De Cock veerde op. ‘Wat!?’
‘Ja, Ronald. Op de dag van Nanettes verdwijning had hij nog een afspraak met haar.’
16
De Cock smeet woedend de hoorn op de haak.
‘Wie was het?’ vroeg Vledder.
‘Ter Wielingen,’ sprak hij verbeten. ‘Hij beweert onomwonden dat de jonge Van Stuchteren Nanette de Bougaerde heeft vermoord.’
‘Wat?’
‘Ja, hij zei dat hij eenvoudig niet begreep waarom ik Ronald niet had vastgehouden, waarom ik hem gewoon had laten gaan. Volgens Ter Wielingen zou de jongeman op de dag dat Nanette verdween nog een afspraak met haar hebben gehad en haar toen hebben vermoord.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Hoe weet hij dat, van die afspraak?’
De Cock haalde wat nukkig zijn schouders op.
‘Hoe weet hij zoveel, onze journalist, bijvoorbeeld van dat schilderij aan de Spiegelgracht? Herinner je je, hij was de man die ons tipte.’
Vledder knikte. ‘Ja, en hij was ook de man die het sombere naakt ongezien van de antiquair wilde kopen, ongeacht de prijs.’
‘Precies, Ter Wielingen zit er tot zijn nekharen in. Zijn interesse is meer dan beroepsmatig. Veel meer. Hij is persoonlijk heel nauw bij deze affaire betrokken. Hij hield van Nanette de Bougaerde en liefde kan een mens op rare wegen voeren.’ De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
‘Maar wat ik vooral vreemd vind, wat ik niet begrijp, is: Hoe weet Ter Wielingen dat Nanette inderdaad is
Vledder keek hem bewonderend aan.
‘Je hebt gelijk, Ter Wielingen weet veel meer dan hij feitelijk kan weten. En dat is verdacht, vind je niet, hoogst verdacht.’ De Cock knikte. Hij stond van zijn stoel op en beende naar de kapstok. Hij kreeg er weer zin in. Er zat weer schot in de zaak. Hij plantte zijn oude vilten hoed achter op zijn hoofd en hees zich in zijn lekkende regenjas.
‘Kom, jongen,’ riep hij vrolijk, ‘het wordt tijd dat wij vriend journalist Ter Wielingen een zeer toepasselijk spreekwoord voorleggen.’
Vledder keek hem niet begrijpend aan. ‘Een spreekwoord?’ ‘Ken je het niet?’ vroeg de rechercheur grinnikend. ‘Wie veel weet, heeft veel te verantwoorden.’
Vledder grijnsde met zijn hele gezicht.
Bram ter Wielingen zag er moe uit, afgetobd, alsof hij een nacht niet had geslapen. Zijn grijze ogen stonden dof. Zijn gezicht zag vaal. Zelfs zijn opmerkelijke knevel hing er wat mistroostig bij. Zijn droeve blik bleef op De Cock rusten.
‘Ik had u min of meer verwacht,’ zei hij met een diepe zucht. ‘Ik ben er eerlijk gezegd voor thuisgebleven.’
‘Heel vriendelijk.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Het heeft met vriendelijkheid niets te maken. U bent mij een verklaring schuldig. Daar wachtte ik op. Waarom liet u Ronald van Stuchteren vrij?’
Zijn stem klonk dwingend. Hij scheen te menen wat hij zei. ‘U hebt hem laten gaan,’ ging hij verder, ‘zonder de achtergronden behoorlijk te hebben onderzocht. Dat is onvergeeflijk. U liet een moordenaar vrij.’
De Cock keek hem onbewogen aan en reageerde niet. Bram ter Wielingen begon zich op te winden. Luid riep hij: ‘Als u niet binnen vierentwintig uur de moordenaar van Nanette de Bougaerde arresteert, schrijf ik uw reputatie als speurder aan flarden, hoort u? Ik laat in mijn artikelen geen spaan meer van u heel.’
Niet in het minst geimponeerd wachtte De Cock geduldig tot de journalist was uitgeraasd. Toen stond hij langzaam van zijn fauteuil op. Zijn breed gezicht had een ernstige uitdrukking. Hij stak de jongeman voorzichtig een hand toe. ‘Mijn innige deelneming,’ zei hij somber, haast plechtig, ‘met het verscheiden van Nanette, de jonge vrouw die zich in uw oprechte liefde mocht verheugen. Het bericht van haar dood moet u hebben geschokt.’ Even aarzelde Ter Wielingen. Hij monsterde het gezicht van De Cock, zocht naar een spoor van onoprechtheid. Het was er niet. Toen drukte hij de toegestoken hand. ‘Dank u,’ zei hij hees. De Cock zuchtte.
‘Ik had de schok graag wat voor u willen verzachten, bijvoorbeeld door persoonlijk de tijding van haar overlijden te brengen. Ik begreep echter uit uw telefoontje dat u al op de hoogte was.’ Ter Wielingen knikte. ‘Iemand belde mij op.’
‘Wie?’
De journalist maakte een wat vaag gebaar.
‘Ik heb… eh, kennissen bij de politie. Zij houden mij van interessante zaken op de hoogte.’
De droeve, wat milde uitdrukking op het gezicht van De Cock veranderde. Het werd een koud, hard masker.
‘Interessante zaken,’ herhaalde hij bijtend, cynisch, ‘zoals het vinden van een in stukken gesneden lijk van een dartele jonge vrouw, een vrouw die je hebt gekend, van wie je hield, die je dierbaar was. Heel interessant, ja, voor de pers…’
Ter Wielingen sloeg zijn handen voor het gezicht. ‘Hou op,’ gilde hij. ‘Hou op.’
De Cock snoof. Zijn neusvleugels trilden.
‘Nanette de Bougaerde… Hoe noemde je haar ook weer? O ja, de wilde madelief uit De Drie Rooskens… een schat, waauwwaauw, wat een meid.
Ter Wielingen kreunde. De woorden van De Cock deden hem pijn. Ze troffen hem in het diepst van zijn hart. Hij liet zich in zijn fauteuil zakken. Met moeite slikte hij zijn tranen weg. Ook De Cock ging weer zitten. Zijn woede was weggeebd. Hij had de jongeman gekwetst, doelbewust, om zijn weerstand te breken. Hij strekte behaaglijk zijn benen en keek de kamer rond. Op de boekenplank stond nog een klein porseleinen vaasje met veldbloemen. De steeltjes bogen al door.
‘Als u van het begin af aan,’ zei hij kalm, ‘wat openhartiger tegen mij was geweest, misschien had ik dan