“Dreun het eens op.”

Vledder ademde diep.

“Wanneer men een strafbaar feit begaat,” declameerde hij, “geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.”

De Cock keek hem quasi-bewonderend aan.

“Het verbaast mij oprecht,” sprak hij half spottend.

“Je hebt tijdens de lessen op de politieschool zo nu en dan toch goed opgelet.”

Vledder gniffelde.

“Dan heb je nog het noodweerexces,” vervolgde hij vrolijk.

“Wanneer door een hevige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden.”

De Cock knikte.

“Er zijn nog een paar andere uitsluitingsgronden. In dergelijke gevallen kan de rechter besluiten tot ontslag van rechtsvervolging en de verdachte in vrijheid stellen zonder hem of haar straf op te leggen.”

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Gelden voor onze Petertje inzake de moord op Jasper van de Gouwenaer uitsluitingsgronden?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat zie ik niet.”

“Toch liet je hem gaan.”

De Cock knikte.

“Mijns inziens terecht. Als overweging geldt het gesprek dat Klaas van der Vaart op de trap beluisterde.”

“Welk gesprek?”

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

“Het was in feite geen gesprek. Klaas van der Vaart had de man in het gezelschap van Jasper horen zeggen: ‘Dat had je moeten zien.‘”

Vledder knikte.

“En toen lachte Jasper.”

“Precies…toen lachte Jasper. Ik heb al eerder opgemerkt dat die woorden en de daarop gevolgde lach van Jasper duiden op een relatie met een vertrouwelijk aspect. Jasper en de man die hem op de trap vergezelde, kenden elkaar.”

“Lang?”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“Dat is moeilijk te zeggen. Er was volgens mij in ieder geval een band. Die man…ik schat de vermoedelijke moordenaar van Jasper…kan volgens mij nooit Petertje Slibbroek, alias De Knoet zijn geweest.”

Vledder keek zijn jarenlange leermeester verward aan.

“Waarom niet?”

De Cock zuchtte diep.

“De Knoet,” legde hij geduldig uit, “had Jasper in verband met zijn verhouding tot Judith van Zeebrugge al een paar maal, zij het in bedekte termen, met de dood bedreigd. Tussen hem en Jasper was geen sprake van een relatie waarin vertrouwelijkheden konden worden uitgewisseld. Integendeel. Die twee hadden de pest aan elkaar. Het lijkt mij daarom niet waarschijnlijk…zelfs bijna ondenkbaar…dat Jasper van de Gouwenaer De Knoet meenam naar zijn flatje op de derde etage voor een pilsje en een gezellige babbel.”

Vledder keek hem enige tijd nadenkend aan. Toen boog hij zijn hoofd.

“Ik geloof,” sprak hij wat beteuterd, “datje gelijk hebt. Jasper zou De Knoet nooit vrijwillig hebben meegenomen naar zijn flat.”

De jonge rechercheur schonk hem een benepen lachje.

“Ik heb nu achteraf spijt van mijn wat felle, onbesuisde reactie op het heenzenden van Petertje de Knoet. Ik heb plotseling opnieuw het idee gekregen dat ik nog steeds veel van je kan leren.”

De Cock kwam lachend van zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na.

“Waar ga je heen?”

De Cock schoof zijn hoedje over zijn grijze haardos.

“Naar vriend Lowietje.”

Vledder knikte instemmend.

“Jouw dorstige keel snakt naar het fluweel van een cognackie.”

Cafehouder Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt meestal Smalle Lowietje genoemd, streek met zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en stak De Cock hartelijk de hand toe.

“Ik heb jullie een paar dagen niet gezien,” kirde hij opgewekt.

De grijze speurder hees zich op een kruk.

“De dienst gaat voor het meisje.”

De cafehouder keek hem olijk aan.

“Ook voor de cognac?”

Zonder op antwoord te wachten dook Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast, pakte de fles fijne cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield, en stak hem omhoog.

“Hetzelfde recept?”

De Cock lachte.

“Juist. Het beproefde recept.”

De tengere cafehouder bedekte de bodem van drie diepbolle glazen, want Lowietje dronk er altijd eentje mee. Ze namen hun glas op, warmden de cognac in de hand en snoven en proefden met kleine teugjes. Het was een ceremonie die ze bijna dagelijks opvoerden, ingetogen, ernstig, devoot, als gold het een religieuze gebeurtenis.

Hoewel Smalle Lowietje in zijn bewogen leven bijna alles had gedaan wat God en het Wetboek van Strafrecht hadden verboden, beschouwde de grijze speurder hem als een vriend. En dat was wederkerig. Het feit dat De Cock uitdrukkelijk het recht vertegenwoordigde, deed daar geen afbreuk aan. Smalle Lowietje zette zijn glas neer en boog zich over de tapkast iets naar De Cock toe.

“Hier…eh, hier op de Wallen,” sprak hij fluisterend, “gaat het hardnekkige gerucht dat een van de broertjes Janszen is vermoord.”

De oude rechercheur keek hem verwonderd aan.

“De broertjes Janszen ken ik niet. Ik weet ook niets van een moord op een van hen.”

Smalle Lowietje reageerde verward.

“Dat moet. Er wordt gezegd dat jij die moordzaak in behandeling hebt.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik heb geen moord op ene Janszen in behandeling.”

De cafehouder zwaaide met zijn rechterhand.

“Jasper, de broer van Joost.”

De Cock keek hem peinzend aan.

“Jasper,” herhaalde hij.

“Wij hebben wel in behandeling de moord op ene Jasper van de Gouwenaer. Een aardige jongen met een gebrek…hij scharrelde alleen met vrouwen die al getrouwd waren.”

Smalle Lowietje lachte.

“Dat is niet zijn enige gebrek.”

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

“Heb jij hem gekend?”

In zijn stem trilde enige achterdocht.

Smalle Lowietje knikte.

“Zeker. Hij kwam vroeger regelmatig met zijn broer in mijn etablissement.”

“Jij had het over de broertjes Janszen?”

Smalle Lowietje knikte opnieuw.

Вы читаете De Cock en een veld papavers
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×