stad onder een grauw wolkendek lag verscholen, als de geveltjes spiegelden in het natte asfalt, sprankelde Amsterdam. Om te schitteren had Amsterdam geen zon nodig. Geen kleur. Amsterdam, zo meende hij, was het mooist in zwart-wit.

Het was bijzonder druk op de Wallen. De seksbusiness was in vol bedrijf. Ondanks het slechte weer slofte een omvangrijk leger van behoeftigen langs de vele etalages met meisjes en vrouwen in allerlei fatsoenen. In de barmhartige roze belichting — the red light district of Amsterdam — stalden ze lief lonkend hun bekoorlijkheden uit. Vooral de mooie, uit Zuid — Amerika geimporteerde vrouwtjes waren erg in trek. Voor hun deuren stonden mannen hunkerend in de rij.

De Cock lichtte in het voorbijgaan beleefd zijn hoedje voor een al wat oudere prostituee, die hij op de Wallen al een eeuwigheid kende. Als jong broekje had ze hem eeuwen geleden fluisterend vertrouwd gemaakt met de codes van de prostitutie en de penoze. Zijn dankbaarheid hiervoor was gebleven. Vledder stootte hem van terzijde aan.

“Vind je het niet vreemd dat Blonde Neel haar zoons geen van beiden meer wil ontmoeten?”

De Cock trok zijn schouders op.

“We weten niet wat er in het verleden allemaal is voorgevallen.”

“Je bedoelt dat Blonde Neel wellicht een grondige reden had om de relatie met haar zoons te verbreken?”

De Cock knikte.

“Misschien valt er uit antecedenten van de broertjes Janszen iets te distilleren dat de aanleiding van de verwijdering zou kunnen zijn.”

Vledder grinnikte.

“Het is stom dat in onze administratie de naam Van de Gou-wenaer niet voorkomt. Toen de criminele broertjes Janszen van naam veranderden had dit bij hun antecedenten moeten worden vermeld. Nu gingen we ervan uit dat ze geen strafblad hadden.”

De Cock maakte een achteloos gebaar.

“Ook bij de politie laat men wel eens een steekje vallen.”

Vledder snoof.

“Dat ‘wel eens’ is een understatement.”

De Cock veegde met zijn vlakke hand de regen uit zijn gezicht.

“Ik vind het opmerkelijk dat vader Van de Gouwenaer zich zo voor zijn geadopteerde zoon Jasper inzet en mij de schuld van zijn dood toedicht. Men zou toch verwachten dat hij voor het standpunt van zijn vrouw zou kiezen en zich niet meer met de broertjes zou inlaten.”

Vledder glimlachte.

“Als stiefvader zou ik mij beslist een andere houding aanmeten.”

De Cock keek hem van terzijde aan.

“Vader, heb jij geen aspiraties om vader te worden, van een forse zoon of een knappe dochter? Hoelang wonen jij en Adelheid van Buuren al samen?”

Vledder grijnsde.

“Adelheid voelt nog niets voor het moederschap. Sinds ze tot rechercheur is bevorderd, is ze gedreven, ambitieus. Ze denkt alleen maar aan mogelijkheden en middelen om misdaden op te lossen en criminelen een hak te zetten.”

De Cock lachte.

“Een huwelijk?”

Vledder gromde.

“Ze is nog steeds bezig met haar convenant: wie van ons doet wat als we eenmaal getrouwd zijn. Bijvoorbeeld het huishouden. Hoe passen we het huwelijk in in onze carriere; hoeveel kinderen mogen er maximaal komen; wie verzorgt ze en wat is de lijn van hun opvoeding?”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Over zulke dingen kibbelen jullie samen?”

Vledder knikte.

“Tot diep in de nacht.”

De Cock blikte opzij.

“Jullie zijn toch nog wel lief voor elkaar?”

vroeg hij met enige bezorgdheid.

Vledder liet zijn hoofd iets zakken.

“Soms.”

Het klonk benepen. De Cock liet het onderwerp rusten.

Via het Oudekerksplein en de Enge Kerksteeg bereikten ze de Warmoesstraat.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock vanachter de balie. De oude rechercheur liep op hem toe.

“Narigheid?”

De wachtcommandant schudde zijn hoofd.

“Integendeel.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Iets leuks?”

vroeg hij ongelovig. Jan Rozenbrand knikte.

“Boven,” sprak hij opgewekt, “zit een bloedmooie vrouw op je te wachten.”

“Al lang?”

“Een halfuurtje.”

“Ze vroeg naar mij?”

De wachtcommandant knikte opnieuw.

“Rechercheur De Cock, zei ze.”

De oude rechercheur hield zijn hoofd iets schuin.

“Hoe heet ze?”

Jan Rozenbrand raadpleegde een notitie.

“Judith van Zeebrugge.”

Vledder keek naar De Cock.

“De vrouw,” sprak hij verrast, “van Petertje de Knoet.”

De Cock keek de vrouw, die hij op de stoel naast zijn bureau had laten plaatsnemen, onderzoekend aan. Ze leek rustig, bijna ontspannen, zoals ze daar zat met een zwartlederen handtasje op haar schoot. De blik van De Cock gleed langs haar gezicht, haar figuur, haar slanke benen. Ze was mooi, zo constateerde hij, uitzonderlijk mooi. De oude rechercheur herinnerde zich de omschrijving die Joost van de Gouwenaer van haar gaf: een knap wijf, echt een plaatje…gitzwart haar, bruine ogen en een figuurtje om er een concours mee te winnen.

De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit.

“U bent Judith van Zeebrugge?”

“Ja.”

Om de mond van de oude rechercheur dartelde een glimlach.

“Iemand zei mij dat u een figuur had om er een concours mee te winnen.”

In de bruine ogen van Judith van Zeebrugge flikkerde een vuurtje.

“Wie zei dat?”

“Ene Joost van de Gouwenaer.”

Judith van Zeebrugge snoof.

“Joost zegt altijd van die gekke dingen.”

“U kent hem?”

“Uiteraard…de broer van Jasper.”

“En met Jasper van de Gouwenaer hebt u enige tijd een relatie onderhouden?”

Judith knikte.

“Achteraf bezien…misschien wel de gelukkigste tijd van mijn leven.”

Вы читаете De Cock en een veld papavers
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×