Vledder glimlachte. “Hm, ze is alleen maar flauwgevallen. Dat was van de emotie. Niet zo verwonderlijk, ik vond dat je haar wel bijzonder hard aanpakte. Om mevrouw Grijpskerk duidelijk te maken dat haar man mogelijk een moord heeft gepleegd, had je wel wat subtieler te werk kunnen gaan.”
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
“Ik vind niet dat mij iets te verwijten valt. Mevrouw Grijpskerk wist dat haar man die Handgraaf diverse keren met de dood had bedreigd. Dat heeft ze toegegeven. Toen diezelfde Handgraaf haar man onverwachts uitnodigde voor een zakenreis naar China, had ze dit haar man moeten afraden…of ze had Handgraaf moeten vragen of hij wel wist wat hij deed.”
Vledder wilde zijn uitval van daarnet graag vergeten. Tenslotte leerde hij al kijkend en luisterend heel veel van zijn oude leermeester. Hij knikte begrijpend.
“Je bedoelt te zeggen dat zij zelf schuld had aan haar toestand.”
“Op het moment van het bewust worden van haar eigen verantwoordelijkheid in deze affaire,” sprak De Cock traag, “vluchtte ze…een klassieke vlucht in bewusteloosheid. Ik heb dit in mijn lange carriere bij de recherche meer vrouwen zien doen.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Het was geen vlucht. Het overkwam haar. Denk je eens in in welke situatie mevrouw Grijpskerk verkeert. Ze is in mijn ogen een lieve, zorgzame vrouw. Wel een beetje truttig, oke, met dat preutse jurkje, maar toch een goed mens.”
“Te lief en te zorgzaam voor de dominante man met wie ze is getrouwd, vind ik,” zei De Cock. “Die man is een ijzig koele, ongevoelige ik-figuur.”
“Vind je?”
De Cock zwaaide geemotioneerd.
“Absoluut. Ik kan geen passender omschrijving bedenken. Die man heeft een leuke vrouw, een prachtige bungalow…geld op de bank voor eventualiteiten en daarbij ongetwijfeld nog een vorstelijk salaris als directeur van de Foundation in Alkmaar. Omdat die functie hem niet bevalt, bedreigt hij Handgraaf met de dood. Die man wordt nooit gelukkig.”
De oude rechercheur zweeg even.
“Mijn oude moeder zei altijd: tel je zegeningen…leer je bewust te zijn van de vele goede dingen die je hebt, die het leven je reeds biedt.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik begrijp die vent ook niet. Laat je straks per telex en op ons net zijn opsporing verblijfplaats verzoeken?”
De Cock knikte.
“Zeker.”
“Niet meer.”
“Hoe bedoel je?”
“Geen OAV[5] plus verdacht van moord?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Buiten zijn uitgesproken bedreigingen met de dood hebben we geen enkele aanwijzing dat hij werkelijk verantwoordelijk is voor de dood van Victor Handgraaf.”
Vledder grinnikte vreugdeloos.
“Als hij nog leeft…die Cornelis Grijpskerk moet toch ergens uithangen?”
De Cock zuchtte.
“Daar zeg je een waar woord, Dick…als hij nog leeft.”
8
Vledder kneep denkrimpels in zijn voorhoofd.
“Denk jij,” vroeg hij voorzichtig, “dat Cornelis Grijpskerk niet meer leeft…dat hij tegelijk met Victor Handgraaf ter dood is gebracht? Wie weet, ook in de gracht gedumpt?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Dat kan ik niet weten. Maar Victor Handgraaf was in zijn gezelschap. Voor zover we weten waren er geen afspraken dat ze gescheiden verder zouden reizen. Dat is ook niet aannemelijk. Ik vermoed dat Grijpskerk de heer Handgraaf tot aan zijn dood heeft vergezeld.”
Vledder reageerde gespannen.
“Wat kan dat betekenen volgens jou? Heeft Cornelis Grijpskerk dan met zijn armen over elkaar gestaan… niets gedaan…niets geprobeerd om de moord te voorkomen? Of was hij helemaal geen getuige van de moord op Handgraaf?”
De Cock zuchtte diep.
“We zijn,” sprak hij somber, “zoals voor ons gebruikelijk, weer eens in een zeer duister mysterie verzeild geraakt. Dit is toch niet te rijmen? Als je er goed over nadenkt, is het zelfs niet uitgesloten dat Grijpskerk aan de moord op Victor Handgraaf medeplichtig was, of misschien wel mededader…”
Vledder gromde.
“Dan moet er nog een derde in het spel zijn.”
De Cock zweeg. De grijze speurder vroeg zich af welke wegen hij moest bewandelen om achter de waarheid te komen.
Vledder wuifde naar de voorruit.
“Naar de Kit?”
De Cock blies de lucht uit zijn longen.
“Alsjeblieft.”
De jonge rechercheur parkeerde hun oude Golf op de gladde houten steiger. Ze stapten wat verkreukeld uit en slenterden traag via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand vanachter de balie de oude rechercheur met een kromme vinger.
De Cock liep breed grijnzend op hem toe.
“Rozenbrand, ik ben altijd een beetje bang voor die kromme vinger van jou.”
De wachtcommandant keek hem niet-begrijpend aan.
“Wat is daar mis mee?”
De Cock zwaaide.
“Jij hebt alleen misdaad op je repertoire,” gromde hij. “Nooit iets anders…iets leuks. Wanneer heb je voor mij eens een blijde boodschap?”
“Jij komt altijd met leuke dingen en blijde boodschappen, nou goed?” sprak de wachtcommandant. “Nee, De Cock, dit politiebureau hier aan de Warmoesstraat,” ging hij somber verder, “is geen plek voor blijde boodschappen. Dat past niet bij het gebouw. De muren kreunen van de misdaad. Als jouw ziel naar blijde boodschappen hunkert, stap dan op een vrije zondag eens een kerk binnen of sluit je aan bij een van de vele nieuwe sektarische groeperingen.”
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
“Zijn die er?”
Jan Rozenbrand knikte overtuigend.
“Je hebt geen idee, De Cock,” riep hij opgetogen. “Soms komen de gelovigen hier in dichte drommen voor de balie staan en zingen juichend over een nieuwe blijde wereld…een wereld van vrede, zonder haat, strijd en wreedheden, tralala.”
De Cock snoof.
“Dat is niet nieuw.”
De wachtcommandant trok een ernstig gezicht.
“Toch heb ik het idee dat die nieuwe groeperingen meer elan hebben. Meer enthousiasme. Dat stralen ze ook uit. Ze geloven oprecht in een nieuwe beleving van de liefde voor de naaste…een naastenliefde met bezieling,