Louis bediende een stel vliegwielmanettes; de Grote Gok draaide rond en de sterren gleden onder zijn voeten langs. Zevenentwintig, driehonderdtwaalf, duizend rond — Nessus had hem deze coordinaten opgegeven vlak voordat Louis de vliegbank had dichtgeklapt. Dat was het punt waar de migratie van de poppenbazen zich bevond. En nu besefte Louis dat dat niet in de richting was van een van de beide Wolken van Magelhaen. De poppenspeler had hem iets voorgelogen.
Maar, dacht Louis, het was wel ongeveer tweehonderd lichtjaren hier vandaan. En het was een punt op de as van het melkwegstelsel. Misschien hadden de poppenspelers wel besloten om via de kortst mogelijke route het melkwegstelsel te verlaten, om vervolgens boven de draaikolk van de armen verder te reizen richting Kleine Wolk. Op die manier zouden ze interstellair puin vermijden: zonnen, stofwolken, opeenhopingen van waterstof …
Het maakte niet wezenlijk veel uit. Louis’ handen zweefden even boven het instrumentenpaneel, als was hij een pianist die op het punt stond met een concert te beginnen.
En kwamen neer.
De Grote Gok verdween.
Louis vermeed het om naar de transparante vloer te kijken. Hij was al opgehouden met zich af te vragen waarom al die transparante vlakken niet van een soort afscherming waren voorzien. Het zien van de Blinde Vlek had normale mannen gek gemaakt, maar er waren er ook die er tegen konden. De man die de Grote Gok lang geleden had bestuurd moest zo iemand zijn geweest.
In plaats van naar beneden te kijken keek hij naar de massaindicator: een doorzichtige bol boven het instrumentenpaneel, met een aantal blauwe lijntjes die in het midden bij elkaar kwamen. Deze was extra groot, ondanks de beperkte ruimte in de cabine. Louis liet zich achteroverzakken en keek naar de lijntjes.
Hij kon ze zien veranderen. Als hij naar een lijntje keek, kon hij het langzaam langs de bolling van de indicator zien schuiven. Het was ongebruikelijk, om de stuipen van te krijgen. Als een schip zich met de normale hyperaandrijvingssnelheid voortbewoog, bleven de lijntjes uren achtereen constant.
Louis vloog met zijn linkerhand naar de paniekknop.
De keukenschuif aan de rechterkant serveerde vreemdsmakende koffie en later een maaltijd die in zijn handen uit elkaar viel in aparte stroken vlees en kaas en brood en een soort blad. Het was wel duidelijk dat de autokeuken al honderden jaren geleden opnieuw geprogrammeerd had moeten worden. Radicale lijnen in de massa-indicatie werden groot, schoten omhoog als de secondewijzer op een horloge en verdwenen weer. Een vage blauwe streep onder aan de bol werd lang, en toen nog langer … Louis haalde de paniekschakelaar over.
Een rode reus die hij nog nooit had gezien vlamde onder hem. ‘Te snel!’ grauwde Louis. ‘Te drigg snel!’ In elk gewoon schip hoc fde je maar eens in de zes uur je massa-indicator te controleren. Op de Grote Gok durfde je nauwelijks een seconde je ogen dicht te doen!
Louis liet zijn ogen naar de helderrode schijf glijden en bezag de sterren erachter.
‘Drigg. Ik ben de bekende ruimte al uit!’
Hij liet het schip draaien om de sterren te kunnen zien. Een onbekende hemel stroomde onder hem langs. ‘Allemaal van mij, van mij!’ schaterde Louis en wreef zich in zijn handen. Als hij zo geisoleerd was als nu, voorzag Louis in zijn eigen vermaak. De rode ster gleed weer in beeld en Louis liet hem nog een draai van negentig graden maken. Hij had zijn schip te dicht bij de ster laten komen, nu zou hij eromheen moeten.
Hij was toen anderhalf uur op weg.
Hij was drie uur op weg toen hij weer uit de hyperruimte kwam. Dat de sterren onbekend waren, bezorgde hem geen problemen. De sterren waren op het grootste deel van de Aarde niet te zien dank zij de verlichting van de steden, en Louis was een geboren en getogen vlaklander die op zijn zesentwintigste pas zijn eerste ster had gezien. Hij keek naar zijn instrumenten om er zeker van te zijn dat hij zich in een deel van de ruimte bevond waar geen obstakels waren, klapte toen panelen dicht over de instrumenten, en toen, eindelijk, rekte hij zich uit.
‘Poeh. M’n ogen lijken wel gekookte uien.’
Hij maakte het veiligheidsweb om zijn lichaam los, zodat hij kwam te zweven, en boog zijn linkerhand heen en weer. Drie uur lang had hij gevlogen, met die hand om de schakelaar voor hyperaandrijving. Van zijn elleboog tot de toppen van zijn vingers waren alle spieren verkrampt.
Onder aan het plafond bevonden zich beugels voor isometrische oefening. Louis ging aan het werk. Het ellendige gevoel verdween, maar hij was nog steeds moe.
Mmmm. Teela wakker maken? Het zou fijn zijn om nu met haar te praten. Hee, dat was een fraai idee. De eerstvolgende keer dat ik zo iets bij de hand heb, neem ik gewoon een vrouw mee, in stasis. Zo krijg je het beste van twee werelden. Maar hij voelde zich als iets dat uit een overstroomde begraafplaats komt drijven en hij zag er ook naar uit. Maar ach.
Hij had haar niet aan boord van de Grote Gok moeten laten gaan.
Niet waar het hemzelf betrof! Hij was overgelukkig dat ze bij hem was gebleven, die twee dagen. Het was net het verhaal van Louis Wu en Paula Cherenkov geweest, alleen herschreven, nu met een happy end. Misschien wel beter.
Maar er was iets oppervlakkigs aan Teela. Het was niet alleen haar leeftijd. Louis z’n vrienden kwamen uit allerlei leeftijdsgroepen en een stel van de jongsten waren werkelijk heel diepzinnig. Het was wel zeker dat zij het meeste leden. Alsof pijn lijden deel uitmaakte van het leerproces. Wat waarschijnlijk het geval was. Nee, Teela had een gebrek aan empathie, had, minder dan anderen, het vermogen om de pijn van een ander te voelen … Maar ze kon wel het genot van een ander voelen en op genot reageren en genot scheppen. Ze was een verrukkelijke minnares: zo mooi dat het bijna pijn deed, bijna nieuw in het spel, sensueel als een kat, en zo zonder remmingen dat het hens telkens weer verraste.
Maar niets hiervan was genoeg om haar het brevet ‘kundig ontdekkingsreizigster’ te geven.
Teela’s leven was gelukkig geweest, en saai. Twee keer was ze verliefd geworden en twee keer was zij de eerste geweest die genoeg had gekregen van de verhouding. Ze was nog nooit in een situatie geweest waarin ze onder zware druk had gestaan, ze was nog nooit hard geraakt. Als dat gebeurde, als Teela voor haar eerste echte noodsituatie zou komen te staan, dan zou ze waarschijnlijk in paniek raken.
‘Maar ik heb haar uitgekozen als partner,’ zei Louis tegen zichzelf. Die vervloekte Nessus!’ Als Teela ooit in een stresssituatie had verkeerd dan had Nessus haar waarschijnlijk afgewezen omdat ze een keer geen geluk zou hebben gehad!
Het was fout geweest om haar mee te nemen. Ze betekende extra risico’s. Hij zou een te groot deel van zijn tijd besteden aan haar bescherming, terwijl hij die tijd eigenlijk nodig zou hebben om zichzelf te beschermen.
Wat voor soort stresssituaties zouden ze kunnen tegenkomen? De poppenbazen waren goede zakenlui. Ze betaalden nooit te veel. En de Grote Gok was een ongehoord grote beloning. Louis kreeg het huiveringwekkende vermoeden dat ze hem zouden verdienen ook.
‘Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad en problemen,’ zei Louis tegen zichzelf. En hij liep terug naar zijn vliegbank en bleef een uur onder de slaaphelm liggen. Toen hij wakker werd, draaide hij het schip weer goed en liet zich terugvallen, de Blinde Vlek in.
Vijfeneenhalf uur van Sol vandaan kwam hij de hyperruimte weer uit.
De coordinaten van de poppenbaas wezen een klein rechthoekig stukje van de hemel aan, gezien vanaf Sol, plus een radicale afstandsindicatie over hoe ver van Sol dat vierkantje zich bevond. Daar was hij nu, maar de coordinaten omsloten een stuk ruimte in de vorm van een kubus, en elke ribbe was een half lichtjaar lang. Ergens binnen die kubus, daar mocht hij tenminste wel van uitgaan, bevond zich een vloot schepen. Eveneens binnen die kubus, tenzij de instrumenten hem een loer hadden gedraaid, bevonden zich Louis Wu en de Grote Gok.
Ergens ver achter hem was een belletje sterren met een diameter van zeventig lichtjaren. De verkende ruimte was klein en ver weg.
Het had geen zin om naar de vloot op zoek te gaan. Louis wist niet eens waar hij naar uit moest kijken. Hij ging naar boven om Nessus wakker te maken.
Nessus had zich met zijn tanden verankerd aan een oefenbeugel en tuurde over Louis’ schouder. ‘Ik heb een aantal sterren nodig voor een plaatsbepaling. Die groenwitte reus centreren en dan op het scoopscherm …’
Het was vol in de stuurcabine. Louis zat over het instrumenten-paneel gebogen en beschermde knoppen tegen de zorgeloze hoeven van de poppenspeler.
‘Spectro-analyse … ja. Nu die blauw-met-gele dubbelster op twee uur…’
‘Ik heb mijn referentiepunten. Draaien naar 348, 72.’
‘Naar wat ben ik eigenlijk op zoek, Nessus? Een groep fusie-vlammen. Nee, jullie gebruiken natuurlijk een