Als de Heer van de Waan niet op wacht gestaan had — ik had niet verwacht dat iemand die zo lange tijd stil gezeten had zo … begaafd kon zijn, zoals je dat uitdrukt.’

‘Wil je me er de volledige beschikking over geven, Schepper?’

‘Graag.’

‘En dan de Koning der Dieven als dessert erbij doen?’

‘Ja, het zij zo.’

‘Bedankt, machtige.’

‘Niet te danken.’

‘Goedenavond.’

‘Goedenavond.’

Men zegt dat op die dag, die grote dag, Heer Vayoe de winden van de Hemel tot staan bracht en dat er een stilte viel over de Hemelse Stad en de wouden van Kaniboerrha.

Citragoepta, bediende van Heer Yama, bouwde een machtige brandstapel aan Wereldeinde, van aromatisch hout, gomboom, wierook, reukwerk en kostbaar laken; en op die brandstapel legde hij de Talisman van de Bedwinger en de grote mantel van blauwe veren die had toebehoord aan Srit, de leider van de Katapoetna- demonen; hij legde er ook het vormveranderende juweel van de Moeders op, uit de Koepel van de Gloed en een lichtgele mantel uit het purperen woud van Alundil, die naar men zegt had toebehoord aan Tathagatha de Boeddha. Er heerst volkomen stilte op de morgen na de nacht van het Feest der Eersten. Niets in de Hemel bewoog zich. Men zegt dat er in de hogere luchtlagen onzichtbare demonen zweefden, die bevreesd waren te dicht bij de samengebundelde krachten te komen. Men zegt dat er vele tekenen en wonderen geweest waren, die de val van de machtigen voorspelden. Men zegt, en ‘men’ zijn de theologen en heilige historici, dat degene die Sam genoemd werd, zijn ketterijen herroepen en zich aan de genade van Trimoerti overgeleverd had. Men zegt ook dat de godin Parvati, die of zijn vrouw, of zijn moeder, of zijn zuster, of zijn dochter of misschien alles te zamen geweest was, de Hemel ontvlucht was om in rouw onder de heksen van het oostelijk continent te gaan wonen, die zij als haar bloedverwanten beschouwde. Bij het aanbreken van de dag was de grote vogel Garoeda, wiens snavel wagens vernietigt, het rijdier van Visjnoe, ontwaakt en had zijn kooi een enkele schorre kreet geslaakt, een kreet die door de Hemel sneed, glas deed springen, echo’s opriep en de zwaarste slaper deed ontwaken. In de stille zomer van de Hemel begon de dag van Liefde en Dood.

De straten van de Hemel waren leeg. De goden bleven binnen en wachtten. Al de ingangen van de Hemel waren beveiligd.

De dief en degene die door zijn volgelingen (die dachten dat hij een god was) Mahasamatman genoemd werd, waren vrijgelaten. De lucht werd plotseling kil toen de betovering intrad.

Hoog, hoog boven de Hemelse Stad, op een terras op de top van Mijlenhoge Piek, stond de Heer van de Waan, Mara de Dromer. Hij droeg zijn veelkleurige mantel. Zijn armen waren opgeheven en de macht van andere goden vloeide door hem heen en voegde zich bij de zijne. In zijn geest nam een droom vorm aan. Toen stortte hij zijn droom uit, zoals een hoge golf zijn water over een strand uitstort.

Door de eeuwen heen, sinds de schepping door Heer Visjnoe, hadden Stad en wildernis naast elkaar bestaan, aan elkaar grenzend zonder elkaar te raken, toegankelijk, maar toch van elkaar verwijderd, meer door een grote afstand in de geest dan door een uitsluitend ruimtelijke scheiding.

Visjnoe, de Behouder, had dat met een bepaalde bedoeling gedaan. Hij was het er daarom niet helemaal mee eens dat de barriere nu opgeheven zou worden, zelfs al zou dit maar tijdelijk of gedeeltelijk zijn. Hij wilde geen wezens van de wildernis de Stad zien binnengaan, die in zijn geest geworden was tot de perfecte overwinning van vorm over chaos. Maar door de Kracht van de Dromer mochten de fantoomkatten tijdelijk de hele Hemel aanschouwen.

Zij slopen rusteloos langs de donkere, tijdloze paden van de wildernis, die gedeeltelijk bedrog was. Daar, op de plek die slechts half bestond, kwam er nieuw licht in hun ogen en daarmee een rusteloosheid en een oproep tot de jacht. Onder de zeelieden, de grootste kletskousen en roddelaars ter wereld, die alles schijnen te weten, ging het gerucht dat niet alle fantoomkatten die op die dag ter jacht togen echte katten waren. Volgens hen gaat er op de plaatsen in de wereld waar de goden voorbijkwamen het verhaal, dat enkelen van de Hemelse groep die dag het lichaam van een witte tijger uit Kaniboerrha hebben aangenomen om mee te doen aan de jacht door de Hemel op de dief die gefaald had en op degene die men Boeddha had genoemd. Men zegt dat tijdens Sams zwerftocht door de straten van de Stad, een oude kauw driemaal boven hem had rondgecirkeld en toen op zijn schouder was gaan zitten en gezegd had:

‘Zijt gij niet Maitreya, Heer van het Licht, op wie de wereld al die jaren gewacht heeft — de man wiens komst ik lang geleden in een gedicht voorspeld heb?’

‘Nee, mijn naam is Sam,’ antwoordde hij, en ik sta op het punt de wereld te verlaten en niet erheen te gaan. Wie zijt gij?’

‘Ik ben een vogel die eens een dichter was. Sinds de kreet van de Garoeda de dag aankondigde, heb ik de hele morgen rondgevlogen. Ik vloog door de Hemel op zoek naar Heer Roedra, want ik hoopte hem met mijn mest te kunnen bevuilen, maar toen voelde ik de kracht van een betovering over het land gaan. Ik ben ver gevlogen en heb vele dingen gezien, Heer van het Licht.’

‘Wat heb je gezien, vogel die eens dichter was?’

‘Ik heb aan het einde van de wereld een nog niet aangestoken brandstapel gezien, met daaromheen mistbanken. Ik heb de goden gezien die zich over de sneeuw naderbij haasten en door de bovenste luchtlagen aan komen zweven en zelfs buiten de koepel cirkelen. Ik heb hen gezien als spelers op de ranga en de nepathya, die het toneelstuk van Bloed repeteren voor het huwelijk van Dood en Vernietiging. Ik heb Heer Vayoe zijn hand zien opheffen en de winden zien stopzetten die door de Hemel waaien. Ik heb de veelkleurige Mara gezien op de Piek van de hoogste toren en ik heb de nacht gevoeld van de betovering die hij brengt — want ik heb gezien hoe de fantoomkatten in het woud eerst in verwarring waren, maar zich nu in deze richting haasten. Ik heb de tranen van een man en van een vrouw gezien. Ik heb de lach van een godin gehoord. Ik heb een schitterende speer gezien, opgeheven in het ochtendlicht en ik heb een vloek horen uitspreken. Tenslotte heb ik de Heer van het Licht gezien van wie ik lang geleden schreef:

Altijd stervend, nimmer dood; Altijd eindigend, nimmer geeindigd; Afkerig van duisternis, Gekleed in licht, Hij komt, om een wereld te beeindigen, Zoals de morgen een einde maakt aan denacht. Deze regels werden geschreven door Morgen, een vrij man, Die op de dag dat hij sterft, Zijn profetie vervuld zal zien.’ De vogel schudde zijn veren en zweeg.

‘Het doet mij genoegen, vogel, dat je de gelegenheid gehad hebt zoveel dingen te zien,’ zei Sam, ‘en dat je in de verdichting van je beeldspraak een zekere voldoening hebt bereikt. Helaast verschilt de dichterlijke waarheid aanzienlijk van de realiteit van het leven.’

‘Heil, Heer van het Licht,’ zei de vogel en vloog omhoog. Tijdens zijn vlucht werd hij getroffen door een pijlschot van iemand die kauwen haatte. Sam haastte zich voort.

Men zegt dat de fantoomkat die zijn leven en even later dat van Helba nam, in werkelijkheid een god of godin was, wat heel goed mogelijk is. Men zegt eveneens dat de fantoomkat die hen doodde niet de eerste, noch de tweede was die daar toe een poging waagde.

Verscheidene tijgers stierven door de Schitterende Speer, die hen doorstak, zichzelf weer los trok, zich schoon trilde van het geronnen bloed en weer terugkeerde in de hand van de speerwerper. Tak van de Schitterende Speer viel echter zelf, toen hij door Heer Ganesja, die zachtjes achter zijn rug de kamer was binnengekonjen, met een stoel op het hoofd werd geslagen. Sommigen beweren dat de Schitterende Speer later vernietigd werd door Heer Agni, maar anderen zeggen dat hij door Vrouwe Maya over de rand van Wereldeinde

Вы читаете Heer van het licht
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату