genoeg groten vallen, zijn de anderen niet meer in staat de boel bij elkaar te houden.’

‘En als jij valt? Wat moet er dan gebeuren met de wereld en de zaak die je voorstaat? Ben je dan in staat opnieuw op te staan om die te verdedigen?’

‘Ik weet het niet.’

‘Maar hoe ben je erin geslaagd terug te komen?’

‘Er is een tijd geweest dat ik in de macht van een demon was. Hij vatte sympathie voor me op en toen we eens in gevaar verkeerden, vertelde hij me dat hij “mijn vlammen had versterkt”, zodat ik onafhankelijk van mijn lichaam kon voortbestaan. Ik had dat vergeten tot ik mijn verminkte lichaam onder me op straat zag liggen. Ik kende slechts een plaats waar ik misschien een ander lichaam zou kunnen krijgen en dat was het Paviljoen van de “Goden van Karma”. Moeroegan zou daar juist geholpen worden. Zoals je zegt bestaat mijn kracht in elektrodirectie. Ik merkte dat die ook zonder hulp van het brein werkt, toen de circuits tijdelijk onderbroken waren en ik stapte in Moeroegans nieuwe lichaam en Moeroegan ging naar de hel.’

‘Het feit dat je me dat allemaal zo maar vertelt, duidt er op dat je van plan bent me hem achterna te sturen.’

‘Het spijt me, waarde Koebera, want ik mag je wel. Als je me op erewoord verzekert dat je alles zult vergeten wat ik je verteld heb en dat je zult wachten tot iemand anders het ontdekt, dan laat ik je levend gaan.’

‘Nogal riskant.’

‘Ik weet dat je nog nooit een gegeven erewoord gebroken hebt, hoewel je even oud bent als de heuvels van de Hemel.’

‘Wie is de eerste god die je wilt afmaken?’

‘Heer Yama natuurlijk, want die zit me het dichtst op de hielen.’

‘Dan moet je mij eerst doden, Sam, want hij is een broeder Lokapala en mijn vriend.’

‘Ik weet zeker dat we het allebei betreuren als ik je moet doden.’

‘Heb je in je omgang met de Rakasha’s misschien iets van hun hartstocht voor gokken overgehouden?’

‘Waarom?’

‘Als jij wint, dan heb je mijn woord dat ik over dit alles geen woord zal spreken. Als ik win, dan vluchten we samen op de rug van Garoeda.’

‘En wat doen we?’

‘Een vuistgevecht-op-de-plaats!’

‘Met jou, dikzak? En ik in mijn prachtige nieuwe lichaam?’

‘Ja.’

‘Dan mag jij beginnen.’

Op een donkere heuvel aan het uiteinde van de Hemel stonden Sam en Koebera tegenover elkaar.

Koebera balde zijn rechtervuist en stootte voor op Sams kaak.

Sam viel, bleef een ogenblik liggen, stond toen langzaam weer op.

Hij wreef zijn kaak en keerde weer terug naar de plek waar hij gestaan had.

‘Je bent sterker dan je er uit ziet, Koebera’, zei hij en sloeg toe.

Koebera lag op de grond en hapte naar lucht. Hij probeerde op te staan, bedacht zich, kreunde en krabbelde toen overeind.

‘Ik had niet gedacht dat je nog op de been zou komen,’ zei Sam.

Koebera ging weer tegenover hem staan. Een donkere vochtige streep liep over zijn kin.

Toen hij zijn plaats weer in nam, voelde Sam even een rilling over zijn rug lopen. Koebera wachtte, nog hijgend.

Verpletter de grijze muur van de nacht. Vlucht Onder een rots. Verberg u Van razernij wordt uw ingewand tot water. Hoe heftig deze aanval die pijnt uw ruggegraat. . . ‘Sla toe!’ zei Sam en Koebera glimlachte en sloeg toe. Daar lag hij stuiptrekkend, en de stemmen van de nacht mengden zich met die der insekten en de wind en de zucht van grassen kwamen tot hem.

Beef, als het laatste blad van het jaar dat loslaat. Uw borst herbergt ijs, ruw ijs. In uw hersens zijn geen woorden meer, daar draaien slechts de kleuren van paniek. Sam bewoog langzaam zijn hoofd en hees zich op zijn knieen.

Ter aarde val opnieuw, rol u ineen als een bal en ween. Want zo begon de mens en zo eindigt hij. Het heelal is een zwarte bal, die rolt. Het verplettert hetgeen het aanraakt . . . Het rolt tot u. Vlucht! Nog een kort moment kan u beschoren zijn, een uur misschien, voordat het over u komt. . . Hij hief zijn handen naar zijn gezicht, liet ze weer zakken, staarde omhoog naar Koebera, ging staan. ‘Jij hebt de kamer gebouwd genaamd Vrees’, zei hij, ‘in het Paviljoen van de Stilte. Ik herinner me je kracht, oude god. Hij is ontoereikend.’

Er draaft een onzichtbaar paard door de weiden van uw geest. Gij kent hem aan zijn hoefslag, ieder daarvan is een wonde…

Sam nam zijn positie weer in, balde zijn vuist. De lucht siddert boven u. De grond opene zich onder uw voeten. Dat lange, dat zich achter u stelt als een schaduw, wat is dat?

Sam beefde, maar zijn vuist sloeg toe.

Koebera wankelde, zijn hoofd viel opzij, maar hij wist over eind te blijven. Sam sidderde toen Koebera met zijn rechter arm uithaalde voor de laatste slag. ‘Ouwe god, je speelt vals’, zei hij.

Koebera glimlachte door het bloed heen en zijn vuist schoot naar voren als een zwarte bal.

Yama zat met Ratri te praten, toen opeens de kreet van de ontwaakte Garoeda de stilte van de nacht verstoorde. ‘Dat is nog nooit gebeurd,’ zei hij. Langzaam brak de hemel open.

‘Misschien is het Heer Visjnoe die vertrekt…’

‘Hij gaat nooit ’s nachts. En zoeven heb ik nog met hem staan praten, maar hij heeft niets in die richting gezegd.’

‘Dan vergrijpt de een of andere god zich aan zijn rijdier!’

‘Nee! naar het nest, Vrouwe. Snel! Misschien heb ik u nodig.’

Hij trok haar met zich mee naar het stalen nest van de vogel.

Garoeda was wakker en lag niet aan de ketting, maar hij had zijn kap nog op. Koebera had de bewusteloze Sam naar het nest gedragen, bond hem zo in het zadel vast. Hij liet zich weer op de grond zakken en schakelde een laatste verbinding in.

Het dak van de kooi schoot weg. Toen nam hij de lange metalen pikhaak en Mep terug naar de touwladder. De vogelstank was overweldigend. Garoeda bewoog zich rusteloos in zijn kooi en schudde zijn veren die tweemaal zo groot als een mens waren. Langzaam klom hij omhoog.

En juist toen hij zijn zitplaats had ingenomen en de riemen vastgespte, naderden Yama en Ratri de kooi. ‘Koebera!’ Wat is dat voor idioterie?’ schreeuwde Yama. ‘Op grote hoogte word je altijd duizelig!’

‘Dringende zaken, Yama,’ antwoordde hij, ‘en het kost me een dag om de donderwagen gebruiksklaar te maken.’

‘Wat voor zaken, Koebera? En waarom neem je geen gondel?’

‘Garoeda is sneller. Dat vertel ik je wel als ik terug ben.’

‘Kan ik je helpen?’

‘Nee, dank je.’

‘Heer Moeroegan dan misschien?’

‘In dit geval, ja.’

‘Jullie stonden toch nooit met elkaar op goede voet?’

‘Nu ook niet, maar ik heb zijn hulp nodig.’

‘Heil, Moeroegan! … Waarom antwoordt hij niet?’

‘Hij slaapt, Yama.’

‘Je hebt bloed op je gezicht, broeder.’

‘Ik heb daarnet een ongelukje gehad.’

‘En Moeroegan ziet er ook enigszins verkreukeld uit!’

‘Door hetzelfde ongelukje.’

‘Hier klopt iets niet, Koebera. Wacht, ik kom de kooi in.’

‘Buiten blijven, Yama!’

‘Lokapala’s geven elkaar geen bevelen. We zijn gelijken.’

Вы читаете Heer van het licht
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату