‘Blijf daar, Yama! Ik neem Garoeda’s kap af!’
‘Nee!’
Plotseling bliksemden Yama’s ogen en zijn in het rood geklede gestalte scheen langer te worden. Koebera boog zich voorover en lichtte met de pikhaak de kap van de ogen van de Vogel. Garoeda hief zijn kop en krijste opnieuw.
‘Ratri,’ zei Yama, ‘leg schaduwen over Garoeda’s ogen, zodat hij niet kan zien.’
Yama liep naar de ingang van de kooi. Duisternis, zwart als een donderwolk, omgaf de kop van de Vogel. ‘Ratri!’ riep Koebera. ‘Haal die duisternis hier weg en bedek Yama ermee, anders is alles verloren!’ Ratri aarzelde slechts een ogenblik en deed toen wat haar gevraagd werd.
‘Kom hier en gauw!’ riep hij. ‘Klim op Garoeda en ga met ons mee! We hebben je dringend nodig!’ Ze ging de kooi in en werd aan het gezicht onttrokken toen de duisternis zich verder en verder als een inktpoel uitstrekte, waarin Yama tastend zijn weg zocht. De ladder zwiepte op en neer toen Ratri Garoeda beklom. Garoeda krijste en schoot de lucht in, want Yama was naar voren gekomen en had met zijn zwaard in de hand naar het eerste het beste voorwerp geslagen dat hij voelde. Rondom hen golfde de nacht en ver onder hen lag de Hemel. Zij waren op grote hoogte toen de koepel zich begon te sluiten.
Garoeda schoot naar de poort en krijste opnieuw. Ze konden nog net op tijd passeren; toen zette Koebera de Garoeda aan.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg Ratri.
‘Naar Keenset, bij de rivier Vedra,’ antwoordde hij. ‘En dit is Sam. Hij leeft nog.’
‘Wat is er gebeurd?’
‘Hij is de man die door Yama gezocht wordt.’
‘Zal hij hem ook in Keenset zoeken?’
‘Ongetwijfeld, vrouwe. Ongetwijfeld. Maar voordat hij hem vindt, hebben we ons tenminste beter kunnen voorbereiden.’
In de dagen die voorafgingen aan de Grote Strijd, verzamelden de verdedigers zich in Keenset. Koebera en Sam en Ratri brachten de waarschuwing. Keenset was zich al bewust van het feit dat zijn buren in opstand waren gekomen, maar wist nog niet dat de hemelse wrekers in aantocht waren. Sam drilde de troepen die tegen de goden zouden strijden en Koebera hen die tegen de mensen zouden optrekken. Er werd een zwarte wapenrusting gesmeed voor de godin van de Nacht van wie gezegd werd ‘Verjaag de wolf en de wolvin, verlos ons van de dief, Oh Nacht.’ En op de derde dag stond er een toren van vuur voor Sams tent op de vlakte buiten de stad.
‘Hier is de Heer van de Hellebron die gekomen is om zijn gelofte gestand te doen, Siddhartha!’ zie de stem in hem. ‘Taraka! Hoe heb je me gevonden — hoe heb je me herkend?’
‘Ik kijk naar de vlammen die je ware wezen uitmaken, niet naar het vlees dat het verbergt. Dat weet je.’
‘Ik dacht dat je dood was.’
‘Dat scheelde ook niet veel. Die twee drinken inderdaad met hun ogen iemands leven op! Zelfs het leven van iemand als ik.’
‘Dat heb ik je toch gezegd. Heb je je legioenen meegebracht?’
‘Ja, ik heb mijn legioenen meegebracht.’
‘Mooi zo. De goden gaan deze plaats aanvallen.’
‘Ik weet het. Ik heb vele malen de Hemel boven op zijn ijsberg bezocht, en mijn spionnen zijn daar nog. Zodoende weet ik dat ze zich gereed maken om hierheen te komen. Ze hebben ook mensen uitgenodigd aan de strijd deel te nemen. Hoewel ze niet geloven dat ze menselijke hulp nodig zullen hebben, voelen ze er alles voor hen aan de vernietiging van de stad Keenset te laten deelnemen.’
‘Dat is begrijpelijk,’ zei Sam en staarde in de grote werveling van gele vlammen. ‘Wat heb je nog meer voor nieuws?’
‘De Man in het Rood komt ook.’
‘Dat was te verwachten.’
‘Hij gaat zijn dood tegemoet. Ik moet hem verslaan.’
‘Hij gebruikt een demonenwerend middel.’
‘Daar vind ik wel iets op om dat buiten werking te stellen, of anders dood ik hem van een afstand. Ik verwacht hem tegen het vallen van de avond.’
‘Hoe komt hij?’
‘In een vliegtuig — niet zo’n grote als de donderwagen die we eens probeerden te stelen, maar wel erg snel. Ik kon hem niet tijdens de vlucht aanvallen.’
‘Komt hij alleen?’
‘Ja — behalve dan de machines.’
‘Machines?’
‘Ja. Zijn vliegtuig zit vol met vreemde machinerieen.’
‘Dat belooft niet veel goeds.’
De toren nam een oranje kleur aan.
‘Maar er komen ook anderen.’
‘En je zei dat hij alleen kwam.’
‘Dat is zo.’
‘Zeg me dan wat je werkelijk bedoelt.’
‘De anderen komen niet uit de Hemel.’
‘Waar dan wel vandaan?’
‘Ik heb veel gereisd sinds jouw vertrek naar de Hemel. Ik ben kriskras de wereld doorgetrokken op zoek naar bondgenoten onder degenen die de Goden van de Stad eveneens haten. Tussen twee haakjes, in je laatste incarnatie heb ik serieus geprobeerd je van de katten van Kaniboerrha te redden.’
‘Dat weet ik.’
‘De goden zijn sterk, sterker dan ze ooit waren.’
‘Maar wie komen ons dan te hulp?’
‘Heer Nirriti de Zwarte, die alles haat, haat de Goden van de Stad het meest van al. Hij stuurt een duizendtal niet-levenden om in de vlakten bij de Vedra te vechten. Hij zei dat wij Rakasha’s na de slag een keus mogen maken uit de nog overgebleven lichamen van de geestlozen die hij heeft geschapen.’
‘Ik ben niet dol op de hulp van de Zwarte, maar in mijn situatie blijft me niet veel keus over. Wanneer komen ze?’
‘Vannacht. Maar Dalissa komt eerder. Ik voel haar zelfs nu al naderen.’
‘Dalissa? Die …?’
‘De laatste van de Moeders van de Verschrikkelijke Gloed. Zij alleen is naar de diepten ontkomen toen Doerga en Heer Kalkin naar de koepel bij de zee reden. Al haar eieren werden vernield en ze kan geen nieuwe meer leggen, maar in haar lichaam draagt ze de brandende macht van de zeegloed met zich mee.’
‘En je denkt dat zij mij zal helpen?’
‘Geen ander. Ze is de laatste van haar soort. Ze biedt alleen hulp aan een gelijke.’
‘Maar je moet weten dat degene die bekend stond als Doerga, nu het lichaam van Brahma heeft, onze voornaamste vijand.’
‘Ja, en daardoor nemen jullie allebei een leidende functie in. Ze had misschien de andere kant gekozen als Kali vrouw gebleven was. Maar nu heeft ze zich blootgegeven. Ze liet op jou haar keuze vallen.’
‘Daarmee is de stand weer gelijk.’
‘De Rakasha’s drijven op dit ogenblik olifanten, hippomanders en grote katten te zamen om tegen onze vijanden in te zetten.’
‘Goed.’
‘En ze roepen de vuurgeesten op.’
‘Uitstekend.’
‘Dalissa is nu vlakbij. Ze wacht op de bodem van de rivier en komt boven zodra we haar nodig hebben.’
‘Doe haar mijn groeten,’ zei Sam. Hij draaide zich om en ging zijn tent binnen.
‘Dat zal ik doen.’
Hij liet de flap achter zich neervallen.