de hemelen als een brandende equator.
De krijgers van Keenset wachtten buiten de stad, op de vlakte bij de Vedra. Vijfduizend man, met zwaarden en bogen, pieken en slingers bewapend, wachtten op de strijd. Een duizendtal zombies stond in de voorste gelederen, aangevoerd door de levende wachtmeesters van de Zwarte, die al hun bewegingen leidde door tromgeroffel. Zwarte zijden sjerpen fladderden van hun helmen in de wind als slangen van rook.
Vijfhonderd lansiers werden in de achterhoede gehouden. Zilveren cyclonen, de Rakasha’s, hingen in de lucht. In de halfverlichte wereld werd af en toe het gegrom van een dier uit de wildernis gehoord. Vuurgeesten gloeiden op boomtakken, op lansen en op lansvaantjes.
De hemel was wolkeloos. Het gras van de vlakte was nog vochtig en glanzend. De lucht was koel, de grond nog zacht genoeg om voetsporen vast te houden. Grijs en groen en geel waren de kleuren die het oog troffen en de Vedra stroomde tussen haar oevers en voerde bladeren van de bomen met zich mee. Men zegt dat iedere dag zich herhaalt in de wereldgeschiedenis. Hij rijst op uit duisternis en koude in een vaag licht en een begin van warmte, ergens midden op de ochtend knippert het bewustzijn met de ogen en worden gedachten gewekt in een warboel van onlogische en ongebonden emoties, en alles komt omstreeks het middaguur tezamen, ook de langzame helling naar de avond, het mysterieuze visioen van de schemering, het einde van alle energie dat weer nacht is. De dag brak aan.
Aan de andere kant van de vlakte werd een donkere lijn zichtbaar. Een trompetstoot sneed door de lucht en de lijn gleed naderbij.
Sam stond in zijn strijdwagen aan het hoofd van de formatie. Hij droeg een glanzende wapenrusting en hield in zijn hand een lange, grauwe lans des doods. Hij hoorde de woorden van Dood, zijn in het rood geklede wagenmenner: ‘Hun eerste golf bestaat uit hippomandercavalerie.’ Sam staarde naar de lijn in de verte. ‘Inderdaad,’ zei zijn wagenmenner. ‘Uitstekend.’
Hij maakte een gebaar met zijn lans en de Rakasha’s rolden naar voren als een vloedgolf van wit licht. De zombies rukten op.
Toen de witte golf en de donkere lijn elkaar raakten, klonken er verwarde kreten, gefluit en gekletter van wapenen. De donkere lijn bleef staan, grote stofwolken klokten erboven. Toen werden de verzamelde roodieren in de flank van de vijand gedreven en weerklonken de geluiden van de wakker geschudde wildernis.
De zombies marcheerden op de maat van een langzame, aanhoudende trommelslag en de vuurgeesten zweefden voor hen uit, en waar zij passeerden verschrompelde het gras. Sam knikte Dood toe. Zijn wagen bewoog zich op zijn luchtkussen langzaam voorwaarts. Achter hem kwam het leger van Keenset in beweging. Heer Koebera lag in een zware verdoving voor dood in een geheime kelder onder de stad. Vrouwe Ratri reed op een zwarte merrie in de achterhoede van de lansiersformatie. ‘Hun aanval is gebroken,’ zei Dood. ‘Ja.’
‘Hun hele cavalerie is teruggeslagen en de beesten vallen hen nog steeds aan. Zij hebben hun gelederen nog niet opnieuw geformeerd. De Rakasha’s smijten lawines uit de hemel omlaag alsof het regent. Daar komt de vuurgolf.’
‘Ja.’
‘We vernietigen hen. Ze zien nu de geestloze lievelingen van Nirriti als een enkele man op hen afkomen, in de pas en zonder vrees, op de maat van het tromgeroffel, perfect en angstaanjagend, en er is niets achter hun ogen, helemaal niets. Als ze omhoog kijken, zien ze ons in een donderwolk en zien ze dat Dood jouw wagen ment. Hartkloppingen zijn hun deel en koude trekt op in hun spieren. Zie je hoe de beesten onder hen huishouden?’
‘Ja.’
‘Laat geen hoornsignalen in onze gelederen klinken, Siddhartha. Want dit is geen slag, dit is een slachtpartij.’
‘Ja.’
De zombies sloegen alles neer wat hen in de weg kwam en als zijzelf vielen stortten ze neer zonder een kreet te uiten, want voor hen was het allemaal hetzelfde en woorden betekenen niets voor een niet-levende. Zij veegden het veld schoon en nieuwe golven krijgers rukten aan. Maar de cavalerie was gebroken. Het voetvolk kon geen standhouden tegen de lansiers en de Rakasha’s, de zombies en de infanterie van Keenset.
De strijdwagen met de vlijmscherpe randen, gereden door Dood, sneed door de vijand als een vlam door een veld. Projectielen en speren weken midden in de lucht scherp af van hun baan, voordat zij de wagen of de inzittenden konden raken. Donkere vuren dansten in de ogen van Dood toen hij de twee ringen greep waarmee hij de koers van de wagen bepaalde.
Steeds weer reed hij meedogenloos op de vijand in, terwijl Sams lans als de tong van een slang uitschoot wanneer zij door de gelederen reden. Ergens klonk het signaal voor een terugtocht. Maar er waren slechts weinigen die aan de oproep gehoor gaven. ‘Wrijf je ogen uit, Siddhartha,’ zei Dood, ‘en roep een nieuwe formatie op. Het is tijd de aanval te forceren. Manjoesri van het Zwaard moet het sein tot de aanval geven.’
‘Ja, Dood, ik weet het.’
‘We hebben het veld in onze macht, maar niet de dag. De goden kijken toe en schatten onze kracht.’ Sam hief zijn lans ten teken en opnieuw kwamen de troepen in beweging. Toen heerste er weer een stilte. Plotseling was er geen wind meer, geen geluid. De lucht was blauw. De grond was een grijsgroene platgetrapte vlakte. In de verte hing trillend een stofgordijn.
Sam overzag de gelederen, hief zijn lans naar voren. Op dat ogenblik klonk een donderslag.
‘De goden komen het slagveld op,’ zei Dood die naar boven keek.
De donderwagen passeerde boven hun hoofd. Maar er daalde geen regen of vernietiging neer. ‘Hoe komt het dat we nog in leven zijn?’ vroeg Sam.
‘Ik geloof dat ze ons liever een veel smadelijker nederlaag bereiden. Ze kunnen er ook voor terugschrikken om hun donderwagen tegen diens schepper te gebruiken — en terecht.’
‘In dat geval…’ zei Sam, en hij gaf zijn troepen het signaal voor de aanval. De wagen bracht hem voorwaarts. Achter hem volgden de strijdkrachten van Keenset. Zij achterhaalden de uitvallers. Zij vernietigden de wacht die probeerde hen tegen te houden. Te midden van een regen van pijlen braken zij door de boogschutterslinie heen.
Toen stonden zij tegenover de kern: de heilige kruisvaarders die gezworen hadden de stad Keenset met de grond gelijk te maken. Het hoornsignaal van de Hemel klonk. De gelederen van vijandige menselijke krijgers weken uiteen. De vijftig halfgoden reden naar voren.
Sam hief zijn lans. ‘Siddhartha,’ zei Dood, ‘Heer Kalkin werd nooit verslagen in de strijd.’
‘Dat weet ik.’
‘Ik heb de Talisman van de Dwinger bij me. De gordel die vernietigd werd op de brandstapel op Wereldeinde was imitatie. Ik heb het origineel bewaard om het te bestuderen. Maar daar heb ik de kans niet voor gekregen. Blijf even staan, dan doe ik hem je om.’
Sam hief zijn armen op en Dood gespte de gordel van schelpen om zijn middel. Toen beduidde hij de strijdkrachten van Keenset halt te houden. Dood reed hem naar voren, alleen, om de halfgoden te ontmoeten.
Rond de hoofden van enkelen speelde de nimbus van een beginnend aspect. Anderen droegen vreemde wapenen om daarin hun vreemde attributen te concentreren. Vuur kwam omlaag en lekte aan de wagen. Winden geselden hem. Donderslagen beukten hen. Sam maakte een gebaar met zijn lans en drie van zijn tegenstanders wankelden en vielen van hun hippomanders.
Toen stuurde Dood zijn wagen midden in hun gelederen. De randen zijn messcherp en de snelheid driemaal zo groot als die van een paard en tweemaal als die van een hippomander.
Ze doken een mist in, een mist gekleurd door bloed. Zware projectielen werden op hem afgevuurd en verdwenen naar deze of gene kant. Ultrasonische kreten teisterden zijn oren, maar konden gedeeltelijk afgezwakt worden. Zonder een spier te vertrekken hief Sam zijn lans hoog boven zijn hoofd. Even vertrok zijn gezicht in plotselinge woede en de bliksem sprong van zijn voorhoofd. Hippomanders en ruiters verbrandden en schrompelden in elkaar. De stank van verkoold vlees drong in zijn neus. Hij lachte en Dood zwenkte de wagen voor een nieuwe aanval. ‘Zien jullie me?’ schreeuwde Sam naar de hemel. ‘Pas dan op! En kijk uit! Jullie hebben een grote fout gemaakt!’
‘Hou je mond,’ zei Dood. ‘Je praat te vroeg! Bespot geen god voordat hij dood is!’
En de wagen zwenkte opnieuw door de gelederen van halfgoden en geen van hen kon hem raken. Trompetgeschal vulde de lucht. Het heilige leger snelde zijn voorvechters te hulp.
De strijders van Keenset trokken op om hen aan te vallen. Sam stond rechtop in de wagen en rondom hem