vielen de projectielen neer, zonder hem te raken. Dood reed hem door de gelederen van de vijand, als een wig, als een rapier. Hij zong en zijn lans was als de tong van een sissende slang, die flitsend uitschoot. De Talisman gloeide rond zijn middel.
‘We grijpen hen!’ zei hij.
‘Er zijn alleen halfgoden en mensen op het slagveld,’ zei Dood. ‘Ze stellen nog steeds onze kracht op de proef, slechts weinigen kunnen zich de volle kracht van Kalkin herinneren.’
‘De volle kracht van Kalkin?’ vroeg Sam. ‘Die is nog nooit losgebarsten, Dood. In al de eeuwen van de wereld niet. Laat ze maar opkomen en de hemelen zullen wenen over hun lijken en de Vedra rood van bloed zijn … Horen jullie me? Horen jullie me, goden? Kom op! Ik daag jullie uit, hier op dit slagveld! Meet je krachten met mij!’
‘Nee,’ zei Dood. ‘Nog niet!’
Boven hen ging de donderwagen weer voorbij. Sam hief zijn lans en een hels vuurwerk spatte om het passerende voertuig uiteen.
‘Je had hun niet moeten laten merken dat je dat kunt! Nog niet!’
Toen drong door het geraas van de slag de stem van Taraka tot hem door.
‘Ze trekken naar de rivier, Dwinger! En een andere groep valt de poorten van de stad aan!’
‘Zeg Dalissa dan dat ze naar boven komt en de Vedra moet laten zieden door de kracht van de Gloed! En neem jij je Rakasha’s mee naar de poorten van Keenset en vernietig de indringer!’
‘Tot je dienst, Dwinger!’ en Taraka was verdwenen. Een verblindende lichtstraal schoot uit de donderwagen en sneed door de gelederen van de verdedigers. ‘Het is zover,’ zei Dood en hij zwaaide met zijn mantel. Helemaal achteraan richtte Vrouwe Ratri zich op in de stijgbeugels van haar rijdier, de zwarte merrie. Ze hief de zwarte sluier die ze over haar wapenrusting droeg. Van beide zijden klonken kreten toen de zon zijn aangezicht bedekte en de duisternis over het veld neerdaalde. De lichtstraal verdween van onder de donderwagen, niets brandde meer.
Slechts een zwak fosforesceren, zonder duidelijke oorsprong, bleef om hen heen. Dit geschiedde toen Heer Mara het veld opzwenkte in zijn veelkleurige wolkenwagen, getrokken door paarden die stromen dampend bloed uitbraakten.
Sam reed hem tegemoet, maar een grote groep krijgers kwam tussenbeide en voor ze zich een weg hadden kunnen banen, was Mara al het veld overgestoken, iedereen neermaaiend die hem in de weg stond.
Sam hief zijn lans en fronste zijn voorhoofd, maar zijn doel werd in nevel gehuld en vaag en de bliksemschichten vielen achter of naast hem neer.
Toen begon er op een afstand, in de rivier, een zacht licht te schijnen. Het klopte warm en iets als een tentakel scheen een ogenblik boven het wateroppervlakte zweven. Uit de stad klonk het geluid van strijdgewoel. De lucht was vol demonen. De grond scheen zich te bewegen onder de voeten van de legers.
Sam hief zijn lans, een lichtstraal zigzagde naar de hemel en liet nog een twaalftal ter aarde storten.
Nog meer beesten gromden, hijgden en jankten. Zij renden door de gelederen van vriend en vijand en doodden aanhangers van beide kanten.
De zombies bleven moorden, opgezwiept door de donkere wachtmeesters en aanhoudend tromgeroffel en vuurgeesten klemden zich aan de borst van de lijken vast alsof zij zich aan hen voedden.
‘We hebben de halfgoden verslagen,’ zei Sam. ‘Laten we het nu met Heer Mara proberen.’
Ze reden zoekend over het veld, te midden van geschreeuw en gejammer, verpletterden degenen die weldra een lijk zouden zijn en degenen die dat reeds waren. Toen zij de gekleurde wagen ontdekten, zetten zij hem na. Hij draaide zich tenslotte om en keek hen aan. Geluiden van de strijd in de verte drongen vaag tot hen door. Duisternis heerste alom.
Dood hield ook de teugels in en zij keken elkaar door de nacht met fonkelende ogen aan. ‘Ben je bereid tot een gevecht, Mara?’ riep Sam. ‘Of moeten we je als een hond onder de voet lopen?’
‘Spreek niet tot mij over je soortgenoten, de hond en de teef, Dwinger!’ antwoordde hij. ‘Jij bent het toch, nietwaar, Kalkin? Dat is jouw gordel. Dit is jouw soort oorlog. En het waren jouw bliksemstralen die vriend en vijand troffen. Je bent dus toch nog in leven gebleven?’
‘Ik ben het,’ zei Sam en hij liet zijn lans zakken. ‘En de krengengod om je wagen te mennen!’ Dood hief zijn linkerhand met de palm naar voren. ‘Ik beloof je de dood, Mara,’ zei hij. ‘Zo niet uit de hand van Kalkin, dan uit de mijne. Zo niet vandaag, dan een andere keer. Maar nu gaat het ook tussen ons.’
Aan hun linkerzijde werd de rivier steeds woeliger. Dood boog zich naar voren en de wagen schoot op Mara af. De paarden van de Dromer steigerden en bliezen vuur uit hun neusgaten. Ook zij sprongen naar voren. De pijlen van Roedra zochten hen in de duisternis, maar ook zij veranderden van richting als zij op de Dood en zijn wagen werden afgevuurd: ze ontploften naast de wagen met korte lichtflitsen.
In de verte dreinde de zware tred der olifanten die trompetterend door de Rakasha’s achtervolgd over de vlakte renden. Toen klonk er een machtig gebrul. Mara groeide uit tot een reus en zijn wagen werd een berg. Zijn paarden overspanden eeuwen in hun galop. Bliksemschichten sprongen van Sams lans als waterdruppels van een fontein. Een sneeuwstorm kolkte plotseling om hem heen en de koude der interstellaire ruimte versteende hem. Op het allerlaatste ogenblik zwenkte Mara zijn wagen en deed een sprong omlaag. Zij raakten de wagen in de flank en hun voertuig kraakte onheilspellend toen zij het aan de grond zetten.
Het gebrul was nu oorverdovend en het flakkerende licht van de rivier was een felle gloed geworden. Een golf dampend water klotste over de vlakte toen de Vedra buiten zijn oevers trad.
Er klonken nog meer kreten en het wapengekletter hield aan. Nog was het tromgeroffel van Nirriti in de duisternis te horen en er kwam een vreemd geluid van boven toen de donderwagen daalde. ‘Waar is hij?’ schreeuwde Sam.
‘Hij verbergt zich,’ zei Dood. ‘Maar hij kan niet eeuwig verborgen blijven.’
‘Vervloekt. Winnen we of verliezen we?’
‘Dat is een mooie vraag, maar ik ken het antwoord niet.’
Het water schuimde over de wagen. ‘Kan je ons weer op gang krijgen?’
‘Niet in deze duisternis en met al dat water om ons heen.’
‘Wat gaan we dan nu doen?’
‘Geduld oefenen en een sigaret roken.’ Hij leunde achter over en stak een lucifer aan. Na een poosjes naderde een van de Rakasha’s en bleef in de lucht boven hen zweven.
‘Dwinger!’ meldde de demon, ‘de troepen die de stad nu aanvallen, zijn uitgerust met afstotendheid!’ Sam hief zijn lans en uit de punt schoot een bliksemflits. Voor een fractie van een seconde werd het veld verlicht. Overal lagen doden. Overal waren kleine groepjes te bekennen. Sommige mannen waren nog in gevecht gewikkeld. Tussen hen lagen de kadavers.
Grote katten zwierven nog vretend rond. De vuurgeesten waren gevlucht voor het water dat de gevallenen met modder had overdekt en degenen die nog op hun benen konden staan, had doorweekt. Kapotte wagens en dode hippomanders en paarden staken er tussen omhoog. En overal zwierven de zombies. Hun ogen zagen niet, maar zij bleven de hun verstrekte bevelen op volgen en vermoordden elk levend wezen dat op hun pad kwam. In de verte roffelde af en toe nog een trommel. In de stad was de strijd nog aan de gang.
‘Zoek de dame in het zwart,’ zei Sam tegen de Rakasha, ‘en zeg haar dat ze de duisternis opheft.’
‘Ja,’ zei de demon en vloog terug naar de stad.
De zon scheen weer en Sam beschutte zijn ogen tegen het felle licht. Het bloedbad zag er nog erger uit onder de blauwe lucht en de gouden brug. Aan de andere kant van het veld stond de donderwagen op hoger terrein. De zombies slachtten de laatste mannen die zij in het oog kregen af. Maar toen zij zich omkeerden om naar meer levende wezens te zoeken, hield het tromgeroffel op en vielen zezelf om.
Sam stond met Dood in de wagen. Zij zochten om zich heen naar tekenen van leven.
‘Niets beweegt zich meer,’ zei Sam. ‘Waar zijn de goden?’
‘Misschien in de donderwagen.’
De Rakasha kwam opnieuw naar hen toe. ‘De verdedigers kunnen de stad niet houden,’ berichtte hij. ‘Zijn de goden daar zelf in de aanval?’
‘Roedra is er en zijn pijlen richten grote verwoestingen aan. En Heer Mara. Ook Brahma zelf, geloof ik — en nog vele anderen. Er heerst grote verwarring. Ik heb me gehaast.’
‘Waar is Vrouwe Ratri?’
‘In Keenset; ze wacht daar in haar Tempel.’
‘Waar zijn de andere goden?’