Toen de God van de Dood omlaagkwam uit de lucht en neerstreek op de vlakte bij de Vedra, besprong Taraka de Rakasha hem in de vorm van een grote kat uit Kaniboerrha.
Maar hij werd onmiddellijk teruggeworpen. Yama was nog omgeven door het demonenwerend middel en Taraka kon hem daardoor niet benaderen.
De Rakasha sprong weg, verliet het kattelichaam ‘dat hij had aangenomen en werd een wervelwind van zilveren stofjes. ‘Dodengod!’ het woord spatte uiteen in Yama’s hoofd. ‘Her inner je je de Hellebron?’
Onmiddellijk daarop werden rotsen en stenen en zand in de wervelwind opgezogen en door de lucht naar Yama gesmeten, die met een zwaai van zijn mantel zijn ogen beschermde, maar zich verder niet bewoog. Na een poosje stierf het geweld weg.
Yama had zich niet bewogen. De grond om hem heen was bezaaid met puin, maar vlak in zijn buurt lag niets. Yama liet zijn mantel zakken en keek naar de wervelwind. ‘Wat is dat voor toverij?’ klonken de woorden. ‘Hoe komt het dat je nog overeind staat?’
Yama bleef Taraka aanstaren. ‘Hoe komt het dat je nog kunt wervelen?’ vroeg hij.
‘Ik ben de grootste onder de Rakasha’s. Ik heb je doodsblik al eerder weerstaan.’
‘En ik ben de grootste onder de goden. Ik heb in de Hellebron je hele legioen weerstaan.’
‘Je bent een lakei van Trimoerti.’
‘Je hebt het mis. Ik ben hierheen gekomen om tegen de Hemel te strijden, in naam van het Progressivisme. Groot is mijn haat en ik heb wapens meegebracht om tegen Trimoerti te gebruiken.’
‘Dan geloof ik dat ik me het genoegen moet ontzeggen onze strijd op het ogenblik voort te zetten .. ’
‘Dat lijkt me wel aan te bevelen!’
‘En je wilt zeker naar onze leider gebracht worden?’
‘Ik vind zelf de weg wel.’
‘Tot ziens dan, Heer Yama …’
‘Goedendag, Rakasha.’
Taraka schoot als een brandende pijl de lucht in en verdween uit het zicht.
Sommigen beweren dat Yama zijn besluit genomen had toen hij daar in de grote vogelkooi stond, te midden van duisternis en vogelvuil. Anderen beweren dat hij kort daar op Koebera’s redenering tot de zijne maakte, met behulp van de bandopnamen in de Grote Hal van de Dood. Hoe het ook zij, toen hij de tent op de vlakte bij de Vedra binnenging, begroette hij de man daarbinnen met de naam Sam. Die man legde zijn hand op zijn zwaard en keek hem aan.
‘Dood, je gaat voor in de strijd,’ zei hij.
‘Er heeft een verandering plaatsgehad,’ antwoordde Yama.
‘Wat voor verandering?’
‘Verandering van positie. Ik ben hier om me tegen de wil van de Hemel te verzetten.’
‘Hoe?’
‘Te vuur en te zwaard!’
‘Waarom die verandering?’
‘In de Hemel vinden echtscheidingen plaats. En er is bedrog. En schande. De dame is te ver gegaan en ik weet nu waarom, Heer Kalkin. Ik omhels jouw Progressivisme niet en ik verwerp het ook niet. Het belangrijke punt voor mij is dat het de enige macht in de wereld vertegenwoordigt die zich tegen de Hemel verzet. Als je daar geen bezwaar tegen hebt en mijn zwaard wilt aanvaarden, schaar ik me aan jouw zijde.’
‘Ik aanvaard je zwaard, heer Yama.’
‘Ik zal het trekken tegen iedereen van de Hemelse horde, behalve tegen Brahma zelf die ik niet het hoofd zal bieden.’
‘Aangenomen.’
‘Vergun me dan je wagenmenner te zijn.’
‘Graag, als ik een strijdwagen had.’
‘Ik heb er een meegenomen, een heel speciale. Ik heb er lang aan gewerkt en hij is nog niet helemaal klaar. Maar hij voldoet. Ik moet hem echter vannacht nog afmaken, want de strijd begint morgen bij het aanbreken van de dag.’
‘Dat dacht ik al. De Rakasha’s hebben me gewaarschuwd voor troepenbewegingen hier in de buurt.’
‘Ja, ik heb hen gezien toen ik over hen heen vloog. De hoofdaanval komt uit het noordoosten, dwars over de vlakten. De goden komen er later bij.
Maar er komen ongetwijfeld ook troepen uit andere richtingen, ook van de rivier.’
‘Wij beheersen de rivier. Dalissa van de Gloed wacht op de bodem. Als het zover is kan zij geweldige golven doen ontstaan en de rivier laten kolken en buiten haar oevers laten treden.’
‘Ik dacht dat de Gloed was uitgedoofd!’
‘Met uitzondering van haar is dat ook zo. Zij is de laatste.’
‘Ik neem aan dat de Rakasha’s aan onze zijde vechten?’
‘Ja, en anderen …’
‘Wat voor anderen?’
‘Ik heb de hulp aanvaard van — lichamen zonder geest — een oorlogstroep daarvan — van Heer Nirriti.’
Yama’s ogen vernauwden zich en hij snoof.
‘Dat kan je niet doen, Siddhartha. Vroeg of laat moet hij vernietigd worden en dan is het niet goed aan zo iemand verplichtingen te hebben.’
‘Ik weet het, Yama, maar ik ben tot ’t uiterste gedreven. Ze komen vannacht al…’
‘Als we winnen, Siddhartha, als we de Hemelse Stad om verwerpen, de oude godsdienst vernietigen, de mens vrije beschikking geven over de industriele vooruitgang, zal er nog steeds oppositie zijn. Dan moet Nirriti, die al die eeuwen gewacht heeft op het verdwijnen van de goden, worden bestreden en verslagen. Als dat niet gebeurt, begint alles weer van voren af aan — en de Goden van de Stad hebben bij hun onbehoorlijk gedrag nog een zekere mate van fatsoen.’
‘Ik geloof dat hij ons toch te hulp zou zijn gekomen, of we hem wel of niet vragen.’
‘Ja, maar door hem uit te nodigen of door zijn aanbod aan te nemen, heb je een verplichting tegenover hem.’
‘Dan zal ik die situatie onder het oog moeten zien als het zover is.’
‘Dat is politiek, neem ik aan. Maar ik houd er niet van.’ Sam schonk enkele glazen van de zoete donkere wijn van Keenset in. ‘Ik geloof dat Koebera je straks wil zien,’ zei hij en bood hem de bokaal aan.
‘Wat doet hij?’ vroeg Yama. Hij nam de bokaal aan en dronk hem in een teug leeg.
Hij drilt de troepen en doceert de verbrandingsmotor voor alle mensen met hersens hier,’ zei Sam. ‘Zelfs als we verliezen is het niet uitgesloten dat enkele het overleven en ergens een heenkomen vinden.’
‘Om er enig nut van te verwachten, zullen ze meer moeten weten dan iets over motoren alleen . ..’
‘Hij heeft zich al dagenlang hees gepraat en de klerken schrijven het allemaal op: geologie, mijnbouw, metallurgie, petrochemie…’
‘Als we meer tijd hadden, zou ik hem helpen. Zoals de zaken er nu voorstaan, is het waarschijnlijk voldoende als tien procent het overleeft. Niet morgen, of overmorgen, maar…’
Sam dronk zijn glas leeg, vulde de bokalen weer. ‘Op morgen, wagenmennner!’
‘Op het bloed, Dwinger, op het bloed en het doden!’
‘Er zal misschien enig bloed van onszelf vloeien, dodengod. Maar zolang we erin slagen een behoorlijk aantal vijanden mee te nemen…’
‘Ik kan niet sterven, Siddhartha, tenzij door eigen verkiezing.’
‘Hoe is dat mogelijk, Heer Yama?’
‘Laat de Dood zijn eigen geheimpjes bewaren, Dwinger. Want misschien zal ik mijn optie in deze strijd niet benutten.’
‘Zoals je wilt, Heer.’
‘Op je gezondheid en een lang leven!’
‘Op de jouwe.’
De dageraad kleurde roze boven de dag van de strijd. Van de rivier kwam een lichte mist opzetten. De Brug der Goden fonkelde als goud in het oosten, reikte in een donkerder nuance terug tot in de voorbije nacht en spleet