‘Ik weet het niet.’

‘Ik ga naar de stad,’ zei Sam, ‘om bij de verdediging te helpen.’

‘En ik pak de donderwagen,’ zei Dood, ‘om die tegen de vijand te gebruiken — als hij nog bruikbaar is. Zo niet, dan is Garoeda er nog.’

‘Ja,’ zei Sam en steeg op. Dood sprong uit de wagen. ‘Vaarwel.’

‘Vaarwel.’

Zij staken het bloedige slagveld over, ieder op zijn eigen manier. Hij beklom de korte helling. Zijn rode leren laarzen maakten geen geluid op het gras. Hij sloeg zijn rode mantel over zijn rechterschouder naar achteren en inspecteerde de donderwagen. ‘Hij is door de bliksem beschadigd.’

‘Ja,’ zei hij.

Hij keek verbaasd om naar de spreker die naast de staart stond. Zijn wapenrusting glansde als brons, maar het was geen brons. Hij was bewerkt met veel slangefiguren. Op zijn blinkende helm droeg hij de horens van een stier en in zijn linkerhand hield hij een glimmende drietand.

‘Broeder Agni, jij in de wereld!’

‘Ik ben niet langer Agni, maar Sjiva, Heer van Vernietiging.’

‘Je draagt zijn wapenrusting op een nieuw lichaam en je hebt zijn drietand. Maar niemand kan de drietand van Sjiva zo snel hanteren. Daarom draag je de witte handschoen aan je rechterhand en de bril op je voorhoofd.’ Sjiva hief zijn hand op en schoof de bril over zijn ogen. ‘Het is zo, ik weet het. Gooi die drietand weg, Agni. Geef mij je handschoenen en je staf, je gordel en je bril.’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Ik respecteer je macht, dodengod, je snelheid, je kracht, je vaardigheid. Maar ze zijn allemaal te ver van je vandaan om je te helpen. Je kunt me niet benaderen, want voor die tijd heb ik je al verbrand. Dood, je moet sterven.’ Hij greep naar de staf die aan zijn gordel hing.

‘Probeer je het geschenk van Dood tegen zijn gever te gebruiken?’ Onderwijl had hij de bloedrode kromsabel in zijn hand.

‘Vaarwel, Dharma. Je dagen zijn ten einde.’ Hij hief de staf op.

‘In naam van een vriendschap die eens bestaan heeft,’ zei de man in het rood, zal ik je je leven schenken als je je aan me onderwerpt.’ De staf zwaaide.

‘Je hebt Roedra gedood om de naam van mijn vrouw te verdedigen.’

‘Dat was om de eer van de Lokapala’s te redden. Nu ben ik de God van de Vernietiging en een met Trimoerti!’ Hij richtte de vuurstaf en Dood zwaaide met zijn rode mantel.

Er kwam een lichtflits, zo verblindend, dat drie kilometer verder de verdedigers op de muren van Keenset het zagen en er zich over verbaasden.

De aanvallers waren Keenset binnengedrongen. Er brandden overal vuren en er klonken kreten en het geluid van metaal op hout en van metaal op metaal. De Rakasha’s lieten gebouwen instorten op de indringers die zij niet konden naderen. Er waren slechts weinig aanvallers en verdedigers. De meesten van hen waren op de vlakte omgekomen.

Sam stond op de hoogste toren van de Tempel en keek neer op de overwonnen stad.

‘Ik heb je niet kunnen redden, Keenset,’ zei hij. ‘Ik heb het geprobeerd, maar het is me niet gelukt.’

Ver beneden hem, op straat, spande Roedra zijn boog.

Toen Sam hem zag, hief hij zijn lans.

De bliksem trof Roedra en de pijl spatte uiteen.

Toen de rook opgetrokken was, zag men op de plaats waar Roedra gestaan had een krater midden in een verkoold stuk grond.

Verderop verscheen Heer Vayoe op een dak en riep de winden op om de vuren aan te wakkeren. Sam hief nogmaals zijn lans, maar toen stonden er twaalf Vayoe’s op twaalf daken.

‘Mara!’ zei Sam. ‘Vertoon jezelf, Dromer! Als je tenminste durft.’

Er klonk gelach, overal om hem heen.

‘Als ik klaar ben, Kalkin,’ klonk de stem uit de rokerige lucht, ‘dan durf ik. Maar de keuze is aan mij… Ben je niet duizelig? Wat zou er gebeuren als je naar beneden sprong? Zouden de Rakasha’s je opvangen? Zouden je demonen je redden?’

Bliksemstralen troffen alle gebouwen in de buurt van de Tempel, maar boven het geluid uit klonk het gelach van Mara. Het stierf weg in de verte, terwijl nieuwe vuren knetterden.

Sam ging zitten en keek naar de brandende stad. De geluiden van het gevecht stierven weg. Er waren nog slechts vlammen.

Hij voelde een stekende pijn in zijn hoofd, die weer weg trok. Toen kwam het opnieuw en nu bleef het. Toen teisterde het zijn hele lichaam en hij schreeuwde het uit. Brahma, Vayoe, Mara en vier halfgoden stonden beneden in de straat.

Hij probeerde zijn lans op te heffen, maar zijn hand trilde zo, dat hij hem liet vallen. Kletterend viel hij op de stenen en was verdwenen. De scepter, die een schedel en een wiel was, werd op hem gericht.

‘Kom naar beneden, Sam!’ zei Brahma, en zwaaide met de scepter, zodat de brandende pijnen zich verplaatsten. ‘Jij en Ratri zijn de enige overlevenden. Jij bent de laatste! Geef je over!’

Hij strompelde overeind en greep met zijn handen zijn stralende gordel. Hij wankelde en zei met opeengeklemde tanden:

‘Goed dan! Ik kom omlaag, maar als een bom in jullie midden!’

Maar toen werd de lucht verduisterd, verlicht, verduisterd. Een geweldige kreet steeg op boven het geluid van de vlammen.

‘Dat is Garoeda!’ zei Mara. ‘Waarom komt Visjnoe nu?’

‘Garoeda werd gestolen! Heb je dat vergeten?’ De grote vogel dook op de brandende stad, als een reusachtige feniks naar zijn in vlammen staande nest. Sam keek omhoog en zag hoe de kap plotseling over Garoeda’s ogen viel. De Vogel klapwiekte, viel toen loodrecht neer in de richting van de goden die voor de Tempel stonden.

‘Rood!’ schreeuwde Mara. ‘De ruiter! Hij draagt rood!’ Brahma zwaaide met de krijsende scepter. Hij richtte hem met beide handen op de kop van de neerduikende Vogel. Mara maakte een gebaar en Garoeda’s vleugels schenen vlam te vatten. Vayoe hief beide armen en een wind als een orkaan besprong het rijdier van Visjnoe, wiens snavel strijdwagens verplettert. Nog eens krijste hij en sloeg zijn vleugels uit om zijn afdaling af te remmen. De Rakasha’s zwermden rond zijn kop en sloegen en trapten hem en dwongen hem te dalen.

Hij vloog langzamer, langzamer, maar kon niet stoppen. De goden verspreidden zich. Garoeda sloeg tegen de grond en de grond beefde. Tussen de rugveren kwam Yama te voorschijn met zijn zwaard in de hand. Hij deed drie stappen en viel op de grond. Mara kwam uit een ruine te voorschijn en sloeg tweemaal met de zijkant van zijn hand achter in zijn nek.

Sam sprong op, voordat de tweede slag viel, maar hij kwam niet op tijd op de grond. De scepter krijste weer en alles om hem heen begon te draaien. Hij probeerde zijn val te breken. Hij minderde vaart. De grond was vijftien meter onder hem — tien — vijf … Van de grond steeg een bloedig waas op, toen werd alles zwart.

‘Heer Kalkin is eindelijk verslagen,’ zei iemand zacht.

Brahma, Mara en twee halfgoden, genaamd Bora en Tikan, waren de enige overgeblevenen om Sam en Yama uit de stervende stad Keenset bij de rivier Vedra weg te dragen. Vrouwe Ratri liep voor hen uit, met een strop om haar hals.

Ze brachten Sam en Yama naar de donderwagen die nog zwaarder beschadigd was dan toen zij hem verlieten, een groot gat gaapte in de rechterflank en een gedeelte van de staart ontbrak. Zij sloegen hun gevangenen in de boeien, ontnamen de Bedwinger de Talisman en Dood de rode mantel. Toen stuurden zij een boodschap naar de Hemel en na enige tijd kwamen er luchtgondels om hen naar de Hemelse Stad terug te brengen.

‘We hebben overwonnen,’ zei Brahma. ‘Keenset bestaat niet meer.’

‘Een dure overwinning, vind ik,’ zei Mara. ‘Maar we hebben gewonnen!’

‘En de Zwarte beweegt alweer.’

‘Hij wilde alleen onze kracht beproeven.’

‘Wat moet hij er wel van denken? We hebben een heel leger verloren. En zelfs goden zijn vandaag gestorven.’

‘We hebben gestreden tegen Dood, de Rakasha’s, Kalkin, Nacht en de Moeder van de Gloed. Nirriti zal zijn

Вы читаете Heer van het licht
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату