om een reden — afgezien natuurlijk van het feit dat er iets tegen de verveling moest worden gedaan en er aan de laatste dagen der goden en mensen in de wereld van de Rakasha’s snel een eind moest komen. Wanneer ergens een groot gevecht plaatsvindt en machtige daden worden bedreven en bloedige daden en vlammende daden dan komt, en dat wist Taraka, de Man in het Rood opduiken, altijd, want zijn Aspect trekt hem naar het gebied dat het zijne is. Taraka wist van zichzelf dat hij zou zoeken, wachten, alles doen, hoelang het ook zou duren, tot hij op een dag in de zwarte vuren zou kunnen staren, die brandden achter de ogen van de Dood …
Brahma staarde naar de kaart, keek toen weer op zijn kristallen scherm, waaromheen zich een bronzen Naga slinger de met de staart in zijn bek. ‘Is er brand, priester?’
‘Er is brand, Brahma … de hele pakhuiswijk!’
‘Geef bevel de brand te blussen.’
‘Daarmee zijn ze al bezig, Machtige.’
‘Waarom val je me er dan mee lastig?’
‘Er heerst angst, Grote Heer.’
‘Angst? Waarvoor?’
‘Voor de Zwarte, wiens naam ik in uw bijzijn niet wil uitspreken, wiens kracht in het zuiden langzaam maar zeker is toegenomen, die de zeewegen beheerst en de handel verhindert.’
‘Waarom zou je de naam van Nirriti in mijn bijzijn niet durven uitspreken? Ik weet alles van de Zwarte. Denk je dat hij de brand heeft gesticht?’
‘Ja, Grote Heer — dan wel een van zijn vervloekte huurlingen. Er wordt overal beweerd dat hij probeert ons van de rest van de wereld af te snijden, om ons van onze rijkdom te beroven, onze voorraden te vernietigen en onze geest te verzwakken, omdat hij van plan is…’
‘Aan te vallen, natuurlijk.’
‘Gij hebt het gezegd. Machtige Heer.’
‘Misschien is dat wel zo, priester. Maar vertel eens, geloof je niet dat je goden je zullen bijstaan als de Heer van het Kwaad aanvalt?’
‘Daarover heeft nooit twijfel bestaan, Overmachtige. Wij wilden u alleen maar herinneren aan de mogelijkheid en onze voortdurende smeekbeden om genade en goddelijke bescherming hernieuwen.’
‘Je hebt gezegd wat je te zeggen had, priester. Vrees niet.’ Brahma maakte een eind aan het gesprek. ‘Hij gaat aanvallen.’
‘Natuurlijk.’
‘En ik vraag me af hoe sterk hij is. Niemand weet precies hoe sterk hij is, Ganesja. Of wel?’
‘Vraagt gij het mij, Heer? Uw nederige politieke adviseur?’
‘Ik zie niemand anders hier in de buurt, nederige godenschepper. Ken jij soms iemand die over informaties beschikt?’
‘Nee, Heer, ik niet. Iedereen mijdt de onreine als de ware dood. Dat is hij ook, over het algemeen. Gij weet dat de drie halfgoden die ik naar het zuiden gezonden heb, niet teruggekeerd zijn.’
‘Hoe ze ook genoemd worden, zij waren toch ook sterk, nietwaar? Hoe lang is dat geleden?’
‘De laatste een jaar geleden, toen zonden we de nieuwe Agni.’
‘Ja, hij was niet al te best — hij gebruikte nog steeds brandbommen … maar wel sterk.’
‘Moreel, waarschijnlijk. Wanneer er geen goden meer zijn, moet men wel met halfgoden genoegen nemen.’
‘In de dagen van weleer zou ik de donderwagen hebben genomen …’
‘In de dagen van weleer was er geen donderwagen. Heer Yama.. ’
‘Hou je mond! We hebben nu een donderwagen. Ik geloof dat de lange man van rook, met de grote hoed zich over Nirriti’s paleis zal buigen.’
‘Brahma, ik geloof dat Nirriti de donderwagen tot staan kan brengen.’
‘Hoezo?’
‘Uit enkele betrouwbare berichten die ik heb ontvangen, moet ik opmaken dat hij geleide projectielen heeft gebruikt tegen oorlogsschepen die zijn rovers najoegen …’
‘Waarom heb je me dat niet eerder verteld?’
‘Het zijn zeer recente berichten. Dit is de eerste gelegenheid om het onderwerp ter sprake te brengen.’
‘Vind je dan dat we niet moeten aanvallen?’
‘Nee. Wachten. Laat hij de eerste stap doen, dan kunnen we zijn kracht beoordelen.’
‘Dat wil zeggen dat we Mahartha moeten opofferen, niet waar?’
‘Ja? Hebt gij nog nooit een stad zien vallen …? Hoe kan Mahartha zelf hem voor een tijdlang van nut zijn? Als wij de stad niet kunnen heroveren, laat dan de man van rook zijn grote witte hoed maar over Mahartha buigen.’
‘Je hebt gelijk. Het is alles waard zijn krachten juist te taxeren en gedeeltelijk te binden. Intussen moeten we ons voorbereiden.’
‘Ja. Wat zijn uw bevelen?’
‘Mobiliseer alle krachten in de Stad. Roep Heer Indra terug uit het oostelijk continent, onmiddellijk!’
‘Uw wil geschiede.’
‘En mobiliseer de andere vijf steden van de rivier, Lananda, Khaipur, Kilbar …’
‘Onmiddellijk.’
‘Ga dan!’
‘Ik ben al weg.’
De tijd was als een oceaan, de ruimte als zijn wateren en Sam stond te midden ervan en nam een besluit. ‘Dodengod,’ riep hij. ‘Hoe sterk zijn we?’ Yama rekte zich uit, geeuwde en stond toen op van de rode bank waarop hij haast onmerkbaar had liggen dommelen. Hij liep de kamer door en keek Sam in de ogen. ‘Zonder mijn Aspect te heffen, zie hier mijn Attribuut.’ Sam keek hem in de ogen en sloeg de zijne niet neer. ‘Is dat een antwoord op mijn vraag?’
‘Gedeeltelijk,’ antwoordde Yama. ‘Maar hoofdzakelijk om jouw eigen kracht te beproeven.
Het ziet ernaar uit dat die terugkeert. Je hebt mijn doodsblik langer uitgehouden dan enig levend wezen.’
‘Ik weet dat mijn kracht terugkeert. Ik voel het. Er keert nu veel terug. In de weken die we hier in Ratri’s paleis door brengen, heb ik veel gemediteerd over mijn vorige levens. Het waren niet allemaal mislukkingen, dodengod. Dat heb ik vandaag ontdekt. Hoewel de Hemel mij steeds weer verslagen heeft, iedere overwinning heeft hun veel verliezen gekost.’
‘Ja, het ziet ernaar uit dat je een man van het noodlot bent. Ze zijn nu absoluut zwakker dan op de dag dat je hun kracht in Mahartha uitdaagde. Ze zijn ook relatief zwakker. En dat komt doordat de mensheid sterker geworden is. De goden vernietigden Keenset, maar zij vernietigden niet het Progressivisme. Toen probeerden ze het Boeddhisme met hun eigen leer te overstemmen, maar ook dat lukte niet. Ik weet echt niet of jouw godsdienst van invloed is geweest op de intrige van de geschiedenis die je nu schrijft door het Progressivisme aan te moedigen, maar dat kunnen de andere goden ook niet zeggen. Het was in elk geval een goede camouflage, waardoor ze vergaten te denken aan het kwaad dat ze hadden kunnen doen en daar het als lering scheen in te slaan, wekte hun tegenactie alleen antideicratische gevoelens op. Je zou het geinspireerd noemen als je niet zo geraffineerd was!’
‘Bedankt. Wil je mijn zegen?’
‘Nee, heb jij behoefte aan de mijne?’
„’Misschien later, Dood. Maar je hebt me geen antwoord gegeven op mijn vraag. Zeg me alsjeblieft wie aan onze zijde staan.’
‘Uitstekend. Heer Koebera komt binnenkort…’
‘Hij heeft zich al die jaren verborgen gehouden en de wereld in het geheim voorzien van wetenschappelijke kennis.’
‘Zolang? Dan moet zijn lichaam al stokoud zijn! Hoe heeft hij dat klaargespeeld?
‘Herinner je je Narada nog?’
‘Mijn oude lijfarts uit Kapil?’
‘Die. Toen jij je lansiers verspreidde na je gevecht in Ma- hartha, trok hij zich met een groep volgelingen in het achterland terug. Hij nam alle machines mee die jij uit de Hal van Karma had gehaald. Jaren geleden ontdekte