ik waar hij zich ophield en na mijn ontsnapping uit de Hemel met het Zwarte Wiel, haalde ik Koebera uit zijn kelder onder de gevallen stad. Later sloot hij zich aan bij Narada, die nu ergens in de heuvels illegaal in lichamen handelt. Ze werken samen. We hebben hier en daar ook anderen in het zadel geholpen.’
‘En Koebera komt? Mooi!’
‘En Siddhartha is nog steeds Prins van Kapil. Aan een oproep om troepen uit dat vorstendom zal nog steeds gehoor worden gegeven. Dat hebben we nagegaan.’
‘Misschien een handjevol. Maar toch prettig om dat te weten — ja.’
‘En Heer Krisjna.’
‘Krisjna? Wat doet die aan onze kant? Waar is hij?’
‘Hij was hier. Ik vond hem op de dag dat we hier aankwamen. Hij had net zijn intrek genomen bij een van de meis jes. Heel aandoenlijk.’
‘Hoezo?’
‘Oud. Meelijwekkend oud en zwak, maar nog steeds een dronken wellusteling. Zijn Aspect werkte echter nog steeds en af en toe komt daardoor iets van de oude bezieling en de bijbehorende geweldige vitaliteit boven. Na Keenset is hij uit de Hemel verbannen, alleen omdat hij niet tegen Koebera en mij wilde vechten, zoals Agni. Hij heeft een halve eeuw door de wereld gezworven, drinkend, minnekozend, op zijn fluit spelend en ouder wordend.
Koebera en ik heb ben verscheidene malen geprobeerd hem te vinden, maar hij was voortdurend onderweg. Hier ligt werkelijk een taak voor afvallige vruchtbaarheidsgoden.’
‘Wat kan hij voor ons doen?’
‘Op de dag dat ik hem gevonden heb, heb ik hem naar Narada gestuurd om een nieuw lichaam te halen. Hij komt met Koebera mee. Zijn krachten komen altijd snel terug na de reincarnatie.’
‘Maar wat hebben we aan hem?’
‘Vergeet niet dat hij het was die de zwarte demon Bana versloeg, terwijl zelfs Indra bang was om de strijd met hem aan te binden. Als hij nuchter is, is hij een van de meest fanatieke strijders die nog in leven zijn. Yama, Koebera, Krisjna en als je wilt — Kalkin! Wij zullen de nieuwe Lokapala’s zijn en we zullen een eenheid vormen.’
‘Ik wil wel.’
‘Goed dan. Laat ze maar een groep van hun adspirant-goden tegen ons uitsturen! Ik heb nieuwe wapens ontworpen. Het is een schande dat er zoveel verschillende en exotische wapens moeten zijn. Het vergt een massa energie om van elk stuk iets goeds te maken, veel meer dan om een soort aanvalswapens in massaproduktie te nemen. Maar de meerderheid van de paranormalen schrijft dat voor. Er is altijd wel een Attribuut dat tegen een wapen bestand is. Laat ze nu maar het Hellegeweer het hoofd bieden: ze worden in flarden geschoten, of het zwaard kruisen met het Elektrozwaard of voor het Fonteinschild komen te staan met zijn cyaankali- en dimethylsulfoxydesproeier; dan zullen ze weten dat ze tegenover de Lokapala’s staan!’
‘Nu begrijp ik, Dood, hoe het komt dat iedere god — zelfs Brahma — kan sterven en door een ander opgevolgd worden — behalve jij.’
‘Dank je. Heb je een bepaald plan?’
‘Nog niet. Ik heb meer inlichtingen nodig over de troepen sterkte binnen de Stad. Heeft de Hemel de laatste jaren zijn kracht nog gedemonstreerd?’
‘Nee.’
‘Was er maar een manier om ze op de proef te stellen, zonder daar zelf de hand in te hebben . .. misschien de Rakasha’s …’
‘Nee, Sam. Ik vertrouw ze niet.’
‘Ik ook niet. Maar soms kan je wat met hen ondernemen.’
‘Zoals je je met hen hebt ingelaten in de Hellebron en Palamaidsu?’
‘Een-nul. Misschien heb je gelijk. Ik moet er nog eens over denken. Maar ik pieker nog steeds over Nirriti. Hoe staat het met de Zwarte?’
‘In de afgelopen jaren heeft hij de controle over de zeeen gekregen. Volgens de geruchten breiden zijn legioenen zich uit en bouwt hij aan oorlogsmachines. Maar ik heb je al eens mijn vrees op dat gebied kenbaar gemaakt. Laten we zover mogelijk bij Nirriti uit de buurt blijven.
Hij heeft slechts een ding met ons gemeen: het verlangen de Hemel ten val te brengen.
Daar hij noch progressivist, noch deicraat is, zou hij als hij daarin slaagt, een Duistere Eeuw inluiden, die nog erger is dan de periode die we nu gaan af sluiten. De beste gedragslijn is misschien wel een strijd uit lokken tussen Nirriti en de Goden van de Stad, ons achteraf houden en dan de overwinnaar aanvallen.’
‘Misschien heb je gelijk, Yama. Maar hoe doen we dat?’
‘Het is wellicht niet eens nodig. Misschien gebeurt het van zelf en al gauw.
Mahartha schrompelt ineen, trekt zich terug van zijn ligging aan zee. Jij bent strateeg, Sam.
Ik ben slechts tacticus. We hebben je teruggehaald, opdat je ons kunt zeggen wat we moeten doen. Denk er alsjeblieft goed over na nu je jezelf weer bent.’
‘Je legt steeds zoveel nadruk op die laatste woorden.’
‘Ja, prediker, want je bent nog niet in de strijd beproefd sedert je terugkeer uit de zaligheid. . . Zeg eens, kan je de Boeddhisten tot vechten brengen?’
‘Misschien, maar dan zou ik een identiteit moeten aannemen die me nu wel erg tegenstaat.’
‘Nou… misschien niet. Maar onthoud het voor het geval we het nodig mochten hebben. En oefen voor alle zekerheid iedere avond voor een spiegel die lezing over esthetica die je in Ratri’s klooster gehouden hebt.’
‘Liever niet.’
‘Ik begrijp het, maar doe het toch maar.’
‘Ik kan beter met een zwaard oefenen. Bezorg me er een, dan zal ik je een lesje geven.’
‘Bravo. Volkomen juist. Zorg dat het een goed lesje is, dan heb je een bekeerling gemaakt.’
‘Laten we dan naar de binnenplaats gaan, dan zal ik je daar verder voorlichten.’
Toen Nirriti in zijn blauwe paleis zijn armen ophief, stegen de raketten op vanaf de dekken van zijn lanceerschepen, in de richting van de stad Mahartha.
Toen zijn zwarte borstpantserplaat werd vastgegespt,vielen de raketten in de stad die begon te branden. Toen hij zijn laarzen aantrok, voer zijn vloot de haven binnen.
Toen zijn zwarte mantel onder zijn kin werd vastgegespt en zijn zwarte stalen helm op zijn hoofd werd gezet, begonnen zijn wachtmeesters onderdeks zacht te trommelen. Toen zijn zwaardgordel om zijn middel werd gehangen, kwamen de ziellozen in de scheepsruimen in beweging. Toen hij zijn handschoenen van leer en staal aantrok, naderde zijn vloot de rede, gedreven door de winden die aan gewakkerd werden door de Rakasha’s. En toen hij zijn jonge hofmeester Olvagga beduidde hem te volgen naar de binnenplaats, klommen de krijgers die nooit spraken aan dek van de schepen en zagen de brandende haven.
Toen de motoren in de donkere luchtgondels aansloegen en de deur voor hen geopend werd, liet het eerste schip het anker vallen.
Toen zij in de gondel stapten, trokken de eerste troepen Mahartha binnen.
Toen zij Mahartha bereikten, was de stad gevallen.
Vogels zongen in het hoge groen van de tuin. Vissen lagen als oude munten op de bodem van de blauwe vijver. De bloeiende bloemen waren hoofdzakelijk rood van kleur en grootbladig; maar hier en daar bloeide een gele dotterbloem in de buurt van de jaden bank met de witte smeedijzeren rugleuning. Zij liet haar linkerhand daarop rusten en keek naar de tegels waarover laarzen in haar richting schuifelden.
‘Heer, dit is een particuliere tuin,’ zei ze. Hij bleef voor de bank staan en keek op haar neer. Hij was gespierd, bruin verbrand, had donkere ogen en baard en zijn gezicht vertoonde geen uitdrukking, tot hij lachte. Hij droeg blauw en leer.
‘Hier komen de gasten nooit,’ voegde ze eraan toe, ‘zij maken gebruik van de tuinen in de andere vleugel van het gebouw. Als u door die poort daar gaat…’
‘Je bent in mijn tuin altijd welkom geweest, Ratri,’ zei hij. ‘Uw…’
‘Koebera.’
‘Heer Koebera Je bent toch niet…’
‘Dik. Ik weet het. Nieuw lichaam en het heeft hard gewerkt. Voor Yama wapens gemaakt en vervoerd …’