‘Wanneer ben je gekomen?’
‘Nu net. Ik heb Krisjna teruggebracht en meteen een lading vuurwerk, zoals granaten en grondmijnen…’
‘Goden Dat is lang geleden …’
‘Ja. Heel lang. Maar je hebt nog steeds recht op een verontschuldiging. Daarom ben ik gekomen. Het heeft me al die jaren al dwarsgezeten. Het spijt me, Ratri, van die nacht, lang geleden, toen ik je hierin betrokken heb. Ik had je Attribuut nodig, dus heb ik ook jou maar ingelijfd. Ik houd er niet van mensen op een dergelijke manier te gebruiken.’
‘Ik was toch van plan de Stad te verlaten, Koebera. Voel je dus maar niet al te schuldig. Maar ik zou wel graag wat knapper zijn dan ik nu ben. Maar dat is niet zo belangrijk.’
‘Ik zal je een ander lichaam bezorgen, Vrouwe.’
‘Dat heeft geen haast, Koebera. Ga alsjeblieft zitten. Hier. Heb je honger? Heb je dorst?’
‘Ja, en ja.’
‘Hier is fruit, en soma. Of heb je liever thee?’
‘Soma graag.’
‘Yama zegt dat Sam hersteld is van zijn heiligheid.’
‘Goed, we krijgen steeds meer behoefte aan hem. Heeft hij al plannen — plannen waarnaar we kunnen handelen?’
‘Dat heeft Yama me niet gezegd. Maar misschien heeft Sam Yama nog niet ingelicht.’
De takken van een boom in de buurt begonnen opeens heftig te bewegen en Tak sprong op de grond. Hij kwam op zijn vier poten terecht. Hij liep over de tegels en kwam naast de bank staan.
‘Door al dat gepraat ben ik wakker geworden,’ gromde hij. ‘Wie is die vent, Ratri?’
‘Heer Koebera, Tak.’
‘Gij zijt… o, wat een verandering’ zei Tak. ‘Hetzelfde kan van jou gezegd worden, Tak van de Archieven. Waarom ben je nog steeds een aap? Yama kan je toch reincarneren?’
‘Als aap ben ik nuttiger,’ zei Tak. ‘Ik ben een uitstekende spion — veel beter dan een hond. Ik ben sterker dan een man. En wie kan de ene aap van de andere onderscheiden? Ik houd deze vorm tot er geen behoefte meer bestaat aan mijn speciale diensten.’
‘Prijzenswaardig. Is er verder nog nieuws over de bewegingen van Nirriti?’
‘Zijn schepen komen dichter bij de grote havens dan vroeger,’ zei Tak. ‘En ook in grotere getale. Verder weet ik niets. Het ziet ernaar uit dat de goden bang voor hem zijn, want zij vernietigen hem niet.’
‘Ja,’ zei Koebera, ‘want nu is hij een onbekende. Ik ben geneigd te denken dat hij een vergissing van Ganesja is. Hij liet hem ongehinderd de Hemel verlaten en hij mocht alles meenemen wat hij wilde. Ik geloof dat Ganesja de beschikking over iemand wilde hebben die de Hemel vijandig gezind is voor het geval hij die onverwachts nodig mocht hebben. Hij had er in de verste verte geen rekening mee gehouden dat een niet- technicus de uitrusting zo zou gebruiken als Nirriti gedaan heeft en de strijdmacht kon opbouwen die hij nu tot zijn beschikking heeft.’
‘Er zit iets in wat je zegt,’ zei Ratri. ‘Ik heb ook gehoord dat Ganesja vaak zo handelt. Wat zou hij nu doen?’
‘Nirriti de eerste stad geven die hij aanvalt om zijn aanvals-methode te bestuderen en zijn kracht te taxeren — als hij Brahma ertoe kan overhalen zich rustig te houden. Dan zal hij Nirriti aanvallen. Mahartha moet vallen en wij moeten in de buurt blijven. Het kan interessant zijn, zelfs voor een toeschouwer.’
‘Maar denk je dat we meer moeten doen dan alleen toekij ken?’ vroeg Tak.
‘Inderdaad. Sam vindt dat we in de buurt moeten zijn om van de stukken nog kleinere stukjes te maken en er dan een paar in handen te krijgen. Maar we zullen even snel moeten zijn als iemand anders, Tak, en dat betekent zeer snel!’
‘Eindelijk,’ zei Tak, ‘ik heb altijd al aan de kant van de Bedwinger willen vechten.’
‘Ik ben er zeker van dat er in de komende weken evenveel wensen in vervulling zullen gaan als er vernietigd worden.’
‘Nog wat soma? Nog wat fruit?’
‘Dank je, Ratri.’
‘En jij, Tak?’
‘Geef mij maar een banaan.’
In de schaduw van het woud zat Brahma boven op een hoge heuvel. Hij zat er als een godenbeeld op een waterspuwer en keek neer op Mahartha. ‘Ze ontwijden de Tempel.’
‘Ja,’ antwoordde Ganesja.
‘De gevoelens van de Zwarte hebben in de afgelopen jaren geen verandering ondergaan.’
‘In zekere zin is het jammer. Maar het is ook angstaanjagend. Zijn troepen hadden de bajonet op het geweer.’
‘Ja. Ze zijn zeer sterk. Laten we teruggaan naar de gondel.’
‘Een ogenblik.’
‘Ik vrees, Heer … dat ze te sterk zijn — op dit front.’
‘Wat stel je dan voor?’
‘Ze kunnen de rivier niet opvaren. Als ze Lananda willen aanvallen moeten ze over land.’
‘Inderdaad. Tenzij hij voldoende luchtschepen heeft.’
‘En als ze Khaipur willen aanvallen moeten ze nog verder.’
‘Ja. En als ze Kilbar willen aanvallen moeten ze maar verder. Kom ter zake! Wat heb je op je hart?’
‘Hoe verder ze trekken, des te langer wordt hun aanvoerweg en des te kwetsbaarder worden ze voor guerrilla-acties …’
‘Probeer je me te vertellen dat ik ze alleen maar moet afmatten? Dat ik ze door het land moet laten trekken en de ene stad na de andere moet laten innemen? Dan graven ze zich in tot er versterkingen komen om hun positie te consolideren en pas dan trekken ze verder. Alleen een dwaas zou anders handelen. Als we wachten …’
‘Kijk eens daar beneden!’
‘Wat is er?’
‘Ze maken zich klaar om verder te trekken.’
‘Onmogelijk!’
‘Brahma, je vergeet dat Nirriti een fanaticus is, een krankzinnige. Hij wil Mahartha niet, of Lananda, of ook maar Khaipur. Hij wil onze Tempels vernietigen en onszelf. Het enige dat hem nog in die steden interesseert zijn zielen, geen lichamen. Hij zal het land doortrekken en elk symbool van onze godsdienst dat hij tegenkomt vernietigen, tenzij wij besluiten tegen hem ten strijde te trekken. Als we niets doen, stuurt hij waarschijnlijk afgezanten.’
‘We moeten iets doen.’
‘Dan moeten we hem op zijn tocht verzwakken. En als hij genoeg verzwakt is, aanvallen! Geef hem Lananda. Eventueel ook Khaipur. Zelfs Kilbar en Hamsa. En als hij genoeg verzwakt is, verpletter hem dan. We kunnen de steden rustig prijsgeven. Hoeveel hebben we er niet zelf vernietigd? Dat weet je niet eens meer!’
‘Zesendertig,’ zei Brahma. ‘Laten we naar de Hemel terugkeren, dan kan ik er onderweg over nadenken. Als ik jouw advies opvolg en hij trekt zich terug voor hij te zeer verzwakt is, dan is dat een groot verliespunt voor ons!’
‘Ik wil er wat onder verwedden dat hij dat niet doet.’
‘Het is niet aan jou, Ganesja, de dobbelstenen te werpen, maar aan mij. Kijk, hij heeft die vervloekte Rakasha’s bij hem! Laten we snel verdwijnen voor die ons ontdekken.’ Zij keerden hun hippomanders weer in de richting van het woud.
Krisjna legde zijn fluit weg toen de boodschapper bij hem werd aangediend.
‘Ja?’ vroeg hij. ‘Mahartha is gevallen …’
Krisjna stond op. ‘En Nirriti maakt zich gereed om naar Lananda op te trekken.’
‘En wat hebben de goden ter verdediging gedaan?’
‘Niets. Helemaal niets.’
‘Kom mee. De Lokapala’s staan op het punt in beraad te gaan.’