omlaagfladderen.

‘Heer,’ hoorde Sam Ronneel Harkel zeggen, ‘we hebben maar tweeentwintig rijdieren, en ik betwijfel of zelfs maar de helft de Muur zal halen.’

‘Dat weet ik,’ bromde Mormont. ‘Toch moeten we weg. Dat heeft Craster duidelijk genoeg gezegd.’ Hij keek naar het westen, waar de zon achter een donkere wolkenbank schuilging. ‘De goden hebben ons een adempauze vergund, maar voor hoelang?’ Mormont sprong van zijn paard en wierp zijn raaf de lucht weer in. Toen zag hij Sam en bulderde: ‘Tarling!’

‘Ik?’ Sam krabbelde moeizaam overeind.

‘Ik?’ De raaf streek op het hoofd van de oude man neer. ‘Ik?’

‘Heet jij Tarling? Heb je hier ergens een broer? Ja, jij. Doe je mond dicht en kom mee.’

‘Met u?’ De woorden rolden er piepend uit.

Opperbevelhebber Mormont wierp hem een vernietigende blik toe. ‘Jij bent toch een man van de Nachtwacht? Probeer nou eens om het niet iedere keer dat ik naar je kijk in je kleingoed te doen. Kom mee, zei ik!’ Zijn laarzen maakten soppende geluiden in de modder en Sam moest zich haasten om hem bij te houden. ‘Ik heb eens nagedacht over dat drakenglas van jou.’

‘Het is niet van mij,’ zei Sam.

‘Dat drakenglas van Jon Sneeuw dan. Als dolken van drakenglas precies zijn wat we nodig hebben, waarom hebben we er dan maar twee? Iedere man op de muur zou er een als wapen moeten krijgen op de dag dat hij zijn woorden zegt.’

‘We wisten niet…’

‘Nee, we wisten het niet. Maar eens moeten we het geweten hebben. De Nachtwacht heeft haar ware doel uit het oog verloren, Tarling. Je bouwt geen zevenhonderd voet hoge muur om te voorkomen dat wilden in bontvellen vrouwen komen stelen. De Muur is opgericht om de rijken der mensen te beschermen… en niet tegen andere mensen, en meer zijn de wildlingen niet, als puntje bij paaltje komt. Te vele jaren, Tarling, honderden en duizenden jaren te veel. We zijn het zicht op de ware vijand kwijtgeraakt. En nu is hij gekomen en weten we niet hoe we hem moeten bestrijden. Wordt drakenglas door draken gemaakt, zoals het gewone volk graag zegt?’

‘De m-maesters denken van niet,’ hakkelde Sam. ‘Volgens de maesters komt het uit de onderaardse vuren. Zij noemen het obsidiaan.’

Mormont snoof. ‘Voor mijn part noemen ze het citroenkoek. Als het zo dodelijk is als jij beweert wil ik er meer van hebben.’

Sam struikelde. ‘Jon had er nog meer van gevonden, op de Vuist. Honderden pijlpunten, en ook speerpunten.’

‘Dat zei je al. Daar hebben we hier weinig aan. Om weer bij de Vuist te komen moeten we de wapens hebben die we pas bij die ellendige Vuist zelf zullen vinden. En dan krijgen we ook nog met de wildlingen te maken. We moeten ergens anders drakenglas vandaan zien te halen.’

Sam was de wildlingen al bijna vergeten, zoveel was er sindsdien gebeurd. ‘De kinderen van het woud gebruikten klingen van drakenglas,’ zei hij. ‘Zij zouden wel weten waar ze obsidiaan konden vinden.’

‘De kinderen van het woud zijn allemaal dood,’ zei Mormont. ‘De Eerste Mensen hebben de ene helft met bronzen wapens gedood, waarna de Andalen het karwei met ijzer hebben afgemaakt. Waarom een glazen dolk zou…’

De ouwe Beer zweeg, want Craster kwam tussen zijn deurflappen van hertenhuid opduiken. De wildling glimlachte een mond vol rotte bruine tanden bloot. ‘Ik heb een zoon.’

‘Zoon,’ kraste Mormonts raaf. ‘Zoon, zoon, zoon.’

Het gezicht van de opperbevelhebber stond strak. ‘Dat doet mij deugd.’

‘O ja? Mij zal het deugd doen als u en uw mannen weg zijn. Dat wordt hoog tijd, vind ik.’

‘Zodra onze gewonden sterk genoeg zijn…’

‘Sterker dan nu zullen ze niet worden, ouwe kraai, en dat weten we allebei. En je weet ook wie er doodgaan. Maak er verdomme een eind aan en snij ze de keel af. Of laat ze hier, als je daar het lef niet voor hebt, dan regel ik het zelf wel.’

Opperbevelhebber Mormont zette zijn stekels overeind. ‘Thoren Smalhout beweerde dat u de Wacht welgezind was…’

‘O ja,’ zei Craster. ‘Ik heb jullie alles gegeven wat ik missen kon, maar het wordt winter en nu heeft die meid me met nog een mond opgezadeld die gevoed moet worden.’

‘We zouden hem mee kunnen nemen,’ piepte iemand.

Crasters hoofd ging opzij. Zijn ogen vernauwden zich. Hij spuwde op Sams voet. ‘Wat zei je daar, Doder?’

Sam opende en sloot zijn mond. ‘Ik… ik… ik bedoelde alleen maar… als u hem niet wil… nog een mond om te voeden… nu het winter wordt… wij zouden hem kunnen meenemen, en…’

‘Mijn zoon. Mijn vlees en bloed. Denk je dat ik die aan jullie meegeef, kraaien?’

‘Ik dacht alleen…’ Je hebt helemaal geen zoons, die leg je buiten neer. Dat heeft Anje gezegd. Je laat ze in het bos achter, daarom heb je hier alleen vrouwen, en dochters die je ook tot vrouw neemt als ze groot zijn.

‘Kop dicht, Sam,’ zei opperbevelhebber Mormont. ‘Je hebt genoeg gezegd. Te veel. Naar binnen.’

‘H-heer…’

‘Naar binnen!’

Met een rood gezicht duwde Sam de hertenhuiden opzij en liep het schemerdonker van de zaal in. Mormont volgde. ‘Wat voor een idioot ben jij?’ zei de oude man binnen, zijn stem verstikt van woede. ‘Zelfs als Craster ons dat kind zou meegeven zou het dood zijn voor we de Muur bereikten. We hebben evenveel behoefte aan een pasgeborene als aan nog meer sneeuw. Heb jij melk om hem te zogen in die grote tieten van je? Of was je van plan ook de moeder mee te nemen?’

‘Ze wil zelf mee,’ zei Sam. ‘Ze smeekte me…’

Mormont hief een hand op. ‘Ik wil hier niets meer over horen, Tarling. Er is je bij herhaling gezegd dat je bij Crasters vrouwen uit de buurt moet blijven.’

‘Het is zijn dochter,’ zei Sam zwakjes.

‘Ga bij Bannen kijken. Nu. Voordat ik razend word.’

‘Ja, heer.’ Sidderend haastte Sam zich weg.

Maar toen hij bij het vuur kwam was dat enkel en alleen om Reus een bontmantel over Bannens hoofd te zien trekken. ‘Hij zei dat hij het koud had,’ zei het kleine mannetje. ‘Ik hoop echt dat hij naar een warm plekje toe is.’

‘Zijn wond…’ zei Sam.

‘Hou toch op!’ Dolk porde met zijn voet tegen het lijk. ‘Hij had een wond aan zijn voet. In mijn dorp heb ik iemand gekend die een voet kwijt was. Die is negenenveertig geworden.’

‘De kou,’ zei Sam. ‘Hij kreeg het maar niet warm.’

‘Hij kreeg maar niks te vreten,’ zei Dolk. ‘Niks fatsoenlijks. Die bastaard van een Craster heeft hem laten verhongeren.’

Sam keek ongerust om zich heen, maar Craster was nog niet in de zaal terug, anders had het heel vervelend kunnen worden. De wildling had een hekel aan bastaarden, al zeiden de wachtruiters dat hij zelf ook van onwettige geboorte was, bij een wildlingenvrouw verwekt door een kraai die allang dood was.

‘Craster heeft zijn eigen monden te voeden,’ zei Reus. ‘Al dat vrouwvolk van hem. Hij heeft ons gegeven wat hij kan.’

‘Dat geloof je toch verdomme niet? Zodra wij onze hielen gelicht hebben slaat hij een vaatje mede aan en richt een feestmaal aan van ham en honing. En hij lacht zich dood om ons, terwijl wij buiten in de sneeuw van de honger creperen. Een smerige wildling, meer is-ie niet. Die zijn de Wacht geen van allen welgezind.’ Hij gaf Bannens lijk een trap. ‘Vraag het maar aan hem, als je mij niet gelooft.’

Ze verbrandden het lichaam van de wachtruiter met zonsondergang in het vuur dat Gren eerder die dag had opgestookt. Tim Steen en Gars van Oudstee droegen het naakte lijk naar buiten en zwaaiden het twee keer heen en weer voor ze het in de vlammen tilden. De overlevende broeders verdeelden zijn kleren, zijn wapens en

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ОБРАНЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату