die ik ooit heb gezien. Zelfs als ik schijt komt er wat beters uit.’

‘Elke ridder kan de ridderslag geven,’ zei de vogelverschrikker die Beric Dondarrion was, ‘en elke man die je hier voor je ziet heeft een zwaard op zijn schouder voelen neerdalen. Wij zijn het vergeten genootschap.’

‘Laat me gaan, en ik zal jullie ook vergeten,’ raspte Clegane. ‘Maar als jullie van plan zijn me te vermoorden, schiet dan verdomme een beetje op. Jullie hebben me mijn zwaard, mijn paard en mijn goud afgenomen, dus neem mijn leven nou ook maar, en snel een beetje… maar bespaar me dat vrome gemekker.’

‘Je zult snel genoeg sterven, hond,’ beloofde Thoros, ‘maar dat zal geen moord zijn, alleen gerechtigheid.’

‘En of,’ zei de Dolle Jagersman, ‘en dat is een milder lot dan je verdient, na alles wat jij en je soortgenoten gedaan hebben. Leeuwen noemen jullie jezelf. Bij Scherre en de Mommersfoort zijn meisjes van zes en zeven verkracht en zuigelingen voor de ogen van hun moeders in tweeen gehakt. Geen leeuw heeft ooit zo gruwelijk huisgehouden.’

‘Ik was er niet bij in Scherre of bij de Mommersfoort,’ zei de Jachthond. ‘Schuif een ander die dode kindertjes maar in de schoenen.’

Thoros diende hem van repliek. ‘Ontken je dat het huis Clegane op dode kinderen is gebouwd? Ik heb gezien hoe ze prins Aegon en prinses Rhaenys voor de IJzeren Troon neerlegden. Jullie zouden met recht twee bebloede kindertjes als wapen kunnen voeren, in plaats van die lelijke honden.’

De Jachthond trok met zijn mond. ‘Hou je me voor mijn broer? Is het een misdaad om als Clegane geboren te zijn?’

‘Moord is een misdaad.’

‘Wie heb ik vermoord?’

‘Heer Lothar Mallering en ser Gladden Wyld,’ zei Harwin.

‘Mijn broers Lister en Lennocks,’ verklaarde Jaak Geluk.

‘Baas Beck en Muits de molenaarszoon uit Donneelwoud,’ riep een oude vrouw vanuit de schaduwen.

‘De weduwe van Vrolijck, die zo’n goede minnares was,’ voegde Groenebaard eraan toe.

‘Die septons bij Slikven.’

‘Ser Andris Carlhem. Zijn schildknaap Lucas Tronk. Alle mannen, vrouwen en kinderen van Veldsteen en Muisbergmolen.’

‘Heer en vrouwe Deddings, die zo rijk waren.’

Tom Zevensnaren nam de opsomming over. ‘Alyn van Winterfel, Joth Snelboog, Kleine Mat en zijn zusje Randa, Aambeeld Reyn. Ser Ormond, Ser Dodeler. Peet van Moring, Peet van Lanswoud, Ouwe Peet en Peet van Schermerslo. Blinde Hul de Houtsnijder. Vrouw Merie. Merie de Hoer. Bekka de Bakker. Ser Reimon Darring, heer Darring, heer Darring de jongere. De Bastaard van Vaaren. Wil de Pijlrnaker. Harseler. Vrouw Nolla…’

‘Genoeg.’ Het gezicht van de Jachthond stond nu strak van woede. ‘Je bazelt. Die namen die je noemt zeggen me niets. Wie waren al die lui?’

‘Mensen,’ zei heer Beric. ‘Grote en kleine, jonge en oude. Goede en slechte mensen, die gespietst zijn door Lannister-speren of wier buik is opengereten door Lannister-zwaarden.’

‘Niet mijn zwaard. Wie zegt van wel is een smerige leugenaar.’

‘Jij dient de Lannisters van de Rots van Casterling,’ zei Thoros.

‘Vroeger. Samen met duizenden anderen. Is ieder van ons schuldig aan de misdaden van alle anderen?’ Clegane spuwde. ‘Misschien zijn jullie toch ridders. Jullie liegen als ridders, dus wie weet moorden jullie ook als ridders.’

Liem en Jaak Geluk begonnen tegen hem te schreeuwen, maar Dondarrion stak een hand op om stilte te gebieden. ‘Wat wil je daarmee zeggen, Clegane?’

‘Een ridder is een zwaard op een paard. De rest, de geloften en de gewijde olien en de gunsten van de dames, dat zijn zijden linten die aan het zwaard zijn vastgeknoopt. Misschien is het mooier als er linten aan hangen, maar zonder is het even dodelijk. Nou, barst maar met je linten, en die zwaarden kunnen jullie in je reet steken. Ik ben niet anders dan jullie. Het enige verschil is dat ik er niet om lieg. Dus maak me af, maar noem me geen moordenaar, terwijl je mekaar staat te vertellen dat jullie stront niet stinkt. Horen jullie dat?’

Arya schoot zo snel langs Groenebaard dat hij haar niet eens zag. ‘Je bent een moordenaar!’ krijste ze. ‘Je hebt Mycah gedood, ontken het maar niet. Je hebt hem vermoord.’

De Jachthond staarde haar zonder een zweem van herkenning aan. ‘En wie was die Mycah, jongen?’

‘Ik ben geen jongen. Maar Mycah wel. Hij was een slagersjongen, en jij hebt hem gedood. Jory zei dat je hem bijna doormidden gehakt had, en hij had niet eens een zwaard.’ Ze voelde dat ze nu naar haar keken, de vrouwen, de kinderen en de mannen die zich de Ridders van de Holle Heuvel noemden. ‘Wie is dat nou weer?’ vroeg iemand.

De Jachthond gaf antwoord. ‘Bij de zevende hel!’ Het zusje. Dat kreng dat Joffs fraaie zwaard in de rivier smeet.’ Hij stootte een blaffend gelach uit. ‘Weet je niet dat je dood bent?’

‘Nee, jij bent dood,’ kaatste ze terug.

Harwin pakte haar bij haar arm om haar weg te trekken, terwijl heer Beric zei: ‘Het meisje noemt je een moordenaar. Ontken je dat je die slagersjongen Mycah hebt gedood?’

De forse kerel haalde zijn schouders op. ‘Ik was het gezworen schild van Joffry. Die slagersjongen had een prins van den bloede aangevallen.’

‘Gelogen!’ Arya kronkelde in Harwins greep. ‘Dat was ik. Ik had Joffry geslagen en Leeuwenpoot in de rivier gegooid. Mycah was alleen maar weggelopen, zoals ik hem had gezegd.’

‘Had je de jongen prins Joffry zien aanvallen?’ vroeg heer Beric Dondarrion aan de Jachthond.

‘Ik vernam het uit zijn prinselijke mond. Het is niet aan mij om prinsen vragen te stellen.’ Clegane duwde met een ruk zijn handen in Arya’s richting. ‘De zuster van dit kind hier zei hetzelfde toen ze voor jullie dierbare Robert stond.’

‘Sansa is gewoon een leugenaar,’ zei Arya, opnieuw razend op haar zuster. ‘Het ging niet zoals zij zei. Helemaal niet.’

Thoros nam heer Beric terzijde. De twee mannen stonden op een zachte fluistertoon te praten, terwijl Arya ziedde van woede. Ze moeten hem doden. Ik heb om zijn dood gebeden, honderden keren.

Beric Dondarrion keerde zich weer naar de Jachthond toe. ‘Je bent aangeklaagd wegens moord, maar niemand hier weet of de beschuldiging waar of vals is, dus is het niet aan ons om je te oordelen. Slechts de Heer des Lichts is daar nu nog toe in staat. Ik veroordeel je tot een gerechtelijke tweekamp.’

De Jachthond fronste argwanend zijn wenkbrauwen, alsof hij zijn oren niet geloofde. ‘Ben je achterlijk of krankzinnig?’

‘Geen van beide. Ik ben een rechtvaardig heer. Bewijs je onschuld met een wapen, en je bent vrij om te gaan.’

‘Nee,’ riep Arya, vlak voordat Harwin een hand voor haar mond sloeg. Nee, dat kunnen ze niet maken. Dan is hij vrij. Met een zwaard in de hand was de Jachthond dodelijk, dat wist iedereen. Hij lacht ze uit, dacht ze.

En dat deed hij ook, een lange, raspende lach die van de wanden van de grot weerkaatste, een lach die barstte van de minachting. ‘En, wie zal het worden?’ Hij keek naar Liem Limoenmantel. ‘De held met de piskleurige mantel? Nee? Jij dan, Jagersman? Jij hebt wel vaker een hond een trap gegeven, probeer mij eens.’ Hij zag Groenebaard. ‘Jij bent groot genoeg, Tyrosh, kom jij maar naar voren. Of laten jullie de kleine meid zelf tegen mij vechten?’ Hij lachte opnieuw. ‘Kom op, wie is er levensmoe?’

‘Je krijgt mij tegenover je,’ zei heer Beric Dondarrion.

Arya dacht aan alle verhalen. Hij kan niet gedood worden, dacht ze, met de moed der wanhoop. De Dolle Jagersman sneed de touwen om Sandors polsen door. ‘Ik moet een zwaard en een harnas hebben.’ De Jachthond wreef over een opengehaalde pols.

‘Je zwaard krijg je,’ verklaarde heer Beric, ‘maar je onschuld zal je als harnas moeten dienen.’

Clegane trok met zijn mond. ‘Mijn onschuld tegen jouw borstplaat, gaat dat zo?’

‘Ned, help me mijn borstkuras afdoen.’

Arya kreeg kippenvel toen heer Beric haar vaders naam noemde, maar deze Ned was nog maar een jongen, een blonde schildknaap van hooguit tien of twaalf. Hij schoot snel toe om de gespen los te maken waarmee het

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату