mijn dak of eet aan mijn tafel. Eruit, mankepoot. En jij ook, en jij, en jij.’ Hij wees met het blad van de bijl naar Dolk, Gars en Gars. ‘Ga met z’n allen maar met een lege maag in de kou slapen, of…’
‘Ellendige bastaard!’ hoorde Sam een van de Garsen vloeken. Hij zou nooit weten wie.
‘Dat weet toch iedereen,’ antwoorde Karl.
Craster kwam sneller in beweging dan Sam voor mogelijk had gehouden en sprong met zijn bijl in zijn hand over de tafel. Een vrouw gilde, Gars van Groeneweg en Oos de Wees trokken hun mes, Karl struikelde achteruit en viel over ser Byam, die gewond op de vloer lag. Het ene ogenblik kwam Craster vloekend achter hem aan, het volgende spuwde hij bloed. Dolk had hem bij zijn haar gegrepen, zijn hoofd naar achteren gerukt en hem met een lange haal de keel van oor tot oor opengereten. Toen gaf hij hem een ruwe zet, en de wildling viel voorover en plofte met het gezicht naar voren op ser Byam. Terwijl Byam het uitschreeuwde verdronk Craster in zijn eigen bloed. De bijl gleed uit zijn vingers. Twee van Crasters vrouwen jammerden, een derde vloekte en een vierde vloog Mooie Donneel aan en probeerde hem zijn ogen uit te krabben. Hij sloeg haar tegen de grond. De opperbevelhebber stond donker van woede naast Crasters lijk. ‘De goden zullen ons vervloeken,’ riep hij. ‘Geen vuiger misdaad dan een gast die moordt in de zaal van zijn gastheer. Bij alle wetten van de haard…’
‘Er zijn geen wetten achter de Muur, ouwe man. Weet je nog?’ Dolk greep een van Crasters vrouwen bij haar arm en prikte haar met de punt van zijn bebloede dolk onder haar kin. ‘Laat zien waar hij het eten bewaart, of het vergaat jou net als hem, vrouw.’
‘Loslaten!’ Mormont deed een stap. ‘Dit kost je je kop, jij…’ Gars van Groeneweg versperde hem de weg en Ollo Hakhand rukte hem achteruit. Ze hadden beide hun wapen klaar. ‘Kop dicht,’ zei allo waarschuwend. In plaats daarvan greep de opperbevelhebber naar zijn dolk. allo had maar een hand, maar die was heel snel. Hij rukte zich los uit de greep van de oude man, stak zijn mes in Mormonts buik en trok het er weer uit. Het was helemaal rood. En toen werd alles en iedereen krankzinnig .
Later, veel later, merkte Sam dat hij met gekruiste benen op de vloer zat met Mormonts hoofd in zijn schoot. Hij wist niet goed meer hoe ze daar terecht waren gekomen, of wat er verder allemaal nog was gebeurd nadat de ouwe Beer met dat mes was gestoken. Gars van Groeneweg had Gars van Oudstee gedood, herinnerde hij zich, maar niet waarom. Rolly van Zusterstee was van de zolder gevallen nadat hij de ladder opgeklommen was om eens kennis te maken met Crasters vrouwen. Gren…
Gren had geschreeuwd en hem een klap gegeven, en toen was hij met Reus, Ed van de Smarten en nog een paar anderen weggerend. Craster lag nog over ser Byam heen, maar de gewonde ridder kreunde niet meer. Vier mannen in het zwart zaten op de bank hompen aangebrand paardenvlees te eten, terwijl allo op de tafel met een huilende vrouw paarde.
‘Tarling.’ Toen hij probeerde te spreken droop het bloed uit de mond van de ouwe Beer in zijn baard. ‘Tarling, ga weg. Ga weg.’
‘Waarheen, heer?’ Zijn stem was vlak en doods.
Het was een vreemd gevoel. ‘Ik kan nergens heen.’
‘Naar de Muur. Zie de Muur te bereiken. Nu.’
‘Dat moet. Moet het vertellen.’
‘Wat vertellen, heer?’ vroeg Sam beleefd.
‘Alles. De Vuist. De wildlingen. Drakenglas. Dit.
‘Geen mais,’ zei Mormont zwakjes. ‘Zeg aan Jorah. Vergeef hem. Mijn zoon. Smeek je. Ga.’
‘Het is te ver,’ zei Sam. ‘Ik haal het nooit tot de Muur, heer.’ Hij was zo moe. Hij wilde alleen nog maar slapen, slapen, slapen en nooit meer ontwaken, en als hij hier bleef zouden Dolk, Ollo Hakhand of Karl Horrelvoet snel genoeg kwaad op hem worden en zijn wens vervullen. ‘Ik blijf liever bij u. Kijk, ik ben niet bang meer. Noch voor u, noch… voor wat dan ook.’
‘Wees maar wel bang,’ zei een vrouwenstem.
Drie van Crasters vrouwen stonden naast hem. Twee daarvan waren uitgemergelde oude vrouwen die hij niet kende maar tussen hen in stond Anje, van top tot teen in vachten gehuld en met een bundeltje bruinwit bont in haar armen waar haar baby in moest zitten. ‘Wij mogen niet met Crasters vrouwen praten,’ vertelde Sam. ‘Dat is een bevel.’
‘Dat is nu voorbij,’ zei de oude vrouw rechts.
‘De zwartste kraaien zitten zich beneden in de kelder vol te proppen,’ zei de oude vrouw links, ‘of ze zijn met de jonkies boven op zolder. Maar straks komen ze terug. Dan kun jij beter vertrokken zijn. De paarden zijn ervandoor gegaan, maar Dya heeft er twee gevangen.’
‘Je zei dat je mij zou helpen,’ bracht Anje hem in herinnering.
‘Ik zei dat Jon je zou helpen. Jon is dapper en kan goed vechten, maar hij zal nu wel dood zijn. Ik ben een lafbek. En dik. Kijk maar hoe dik ik ben. Bovendien is heer Mormont gewond. Zie je wel? Ik kan de opperbevelhebber niet in de steek laten.’
‘Kind,’ zei de andere oude vrouw, ‘die ouwe kraai is je al voorgegaan. Kijk maar.’
Mormonts hoofd lag roerloos in Sams schoot, maar zijn ogen waren open en starend en zijn lippen bewogen niet meer. De raaf hield zijn kop schuin en kraste, en keek toen naar Sam op. ‘
‘Geen mais. Hij heeft geen mais.’ Sam sloot de ogen van de ouwe Beer en probeerde zich een gebed te herinneren, maar het enige wat hem te binnen schoot was: ‘
‘Je moeder kan je nu niet helpen,’ zei de oude vrouw links. ‘En die dode oude man ook niet. Neem zijn zwaard, neem zijn grote warme bontmantel en neem zijn paard, als je het kunt vinden. En ga.’
‘Het meisje liegt niet,’ zei de oude vrouw rechts. ‘Die is van mij, en ik heb de leugens er al jong uitgeslagen. Je hebt gezegd dat je haar zou helpen. Doe wat Varentje zegt, jongen. Neem het meisje mee, en gauw ook.’
‘Waarheen?’ vroeg Sam verbaasd. ‘Waar moet ik haar mee naartoe nemen?’
‘Naar een warme plek,’ zeiden de twee oude vrouwen als uit een mond.
Anje huilde. ‘Mij en de baby. Alsjeblieft. Dan ben ik je vrouw, zoals ik die van Craster was. Alsjeblieft, ser kraai. Het is een jongetje, precies zoals Nella zei. Als jij hem niet neemt, doen zij het.’
‘Zij?’ zei Sam, en de raaf hield zijn zwarte kop schuin en herhaalde ‘
‘De broers van de jongen,’ zei de oude vrouw links. ‘Crasters zoons. Daarbuiten trekt de witte kou op, kraai. Ik voel het in mijn botten. Die arme ouwe botten hier liegen niet. Nog even en ze zijn hier, de zoons.’
Arya
Haar ogen waren gewend geraakt aan het zwart. Toen Harwin de kap van haar hoofd trok moest Arya als zo’n stomme uil met haar ogen knipperen tegen de rossige gloed in de holle heuvel.
Midden in de lemen vloer was een grote vuurkuil gegraven, en van daaruit stegen de vlammen kronkelend en knetterend naar het beroete dak op. De wanden waren half van steen en half van aarde en enorme witte wortels kronkelden er als een menigte slangen doorheen. Terwijl ze ernaar keek verschenen er tussen de wortels mensen om de gevangenen te bekijken. Ze kropen uit de schaduwen, doken uit pikzwarte tunnels op en schoten uit alle hoeken en gaten. Op een plek aan de andere kant van het vuur vormden de wortels een soort trap naar een uitholling in de aarde waarin een man zat die in de wirwar van weirbomenhout bijna niet opviel.
Liem trok Gendry’s kap af. ‘Waar zijn we?’ vroeg hij.