vrees ik. Het zou gewetenloos van mij zijn, heer Vargo van zijn hele vangst te beroven.’ De heer van Fort Gruw stak zijn hand uit en pakte nog een pruim. ‘Als ik u was, jonkvrouwe, zou ik mij minder zorgen maken over Starks dan over saffieren.’
Tyrion
Achter hem, ergens in de gelederen van de goudmantels die langs de weg opgesteld stonden, brieste een paard ongeduldig. Ook kon Tyrion heer Gyllis horen hoesten, Hij had niet om Gyllis gevraagd, net zomin als om ser Addam of Jalabhar Xho of wie dan ook, maar zijn vader had gemeend dat Doran Martel het misschien verkeerd zou opvatten als de enige die hem over het Zwartewater kwam geleiden, een dwerg was.
Hij kon hun banieren zien wapperen toen de ruiters in een lange, stoffige colonne uit het groen van het levende bos opdoken. Van hier tot aan de rivier restten er slechts kale, zwarte bomen, de erfenis van zijn veldslag.
De huurling-ridder overschaduwde zijn ogen. ‘Acht… nee, negen.’
Tyrion draaide zich om in het zadel. ‘Pod, kom eens. Beschrijf de wapens die je ziet en vertel me dan van welke huizen ze zijn.’
Podderik Peyn bracht zijn ruin naderbij. Hij droeg de koninklijke standaard, Joffry’s grote hertenbok-met-de- leeuw, en worstelde met het gewicht ervan. Bronn droeg Tyrions eigen banier, de gouden leeuw van Lannister op een karmijnrood veld.
‘Bronn, vertel jij de jongen wat je ziet.’
Bronn zag er vandaag op en top als een ridder uit in zijn nieuwe wambuis en mantel, met de vlammende keten dwars over zijn borst. ‘Een rode zon op oranje,’ riep hij, ‘met een speer achterlangs.’
‘Martel,’ zei Podderik Peyn meteen, merkbaar opgelucht. ‘Het huis Martel van Zonnespeer, heer. De vorst van Dorne.’
‘Die zou mijn paard ook herkend hebben,’ zei Tyrion droog. ‘Noem er nog eens een, Bronn.’
‘Er is een purperen vlag met gele ballen.’
‘Citroenen?’ zei Pod hoopvol. ‘Een purperen veld, bezaaid met citroenen? Voor het huis Dolt? Van, eh, van Citroenwoud.’
‘Kan zijn. Daarnaast een grote zwarte vogel op geel. Met iets van wit of roze in zijn klauwen, moeilijk te zeggen wanneer die banier zo fladdert.’
‘De gier van Swartmont heeft een baby in zijn klauwen,’ zei Pod. ‘Het huis Swartmont van Swartmont, ser.’
Bronn lachte. ‘Weer zitten lezen? Boeken zijn de doodsteek voor je zwaardoog, jongen. Ik zie ook een schedel. Een zwarte banier.’
‘De gekroonde schedel van het huis Manwouding, beenkleur en goud op zwart.’ Met ieder correct antwoord klonk Pod zelfverzekerder. ‘De Manwoudings van Koningsgraf.’
‘Drie zwarte spinnen?’
‘Dat zijn schorpioenen, ser. Het huis Qorgyl van Zandsteen, drie zwarte schorpioenen op rood.’
‘Rood en geel met een grillige lijn ertussen.’
‘De vlammen van Helleholt. Het huis Uller.’
Tyrion was onder de indruk.
‘Een pastei met rode en zwarte punten,’ zei Bronn. ‘In het midden zit een gouden hand.’
‘Het huis Allyrion van Godengenade.’
‘Een rode kip die een slang eet, of zo.’
‘De Gargalens van Zoutkust. Een basilisk, ser. Pardon. Geen kip. Rood, met een zwarte slang in zijn snavel.’
‘Uitstekend!’ riep Tyrion. ‘Nog eentje, jongen.’
Bronn zocht de rijen van de naderende Dorners af. ‘De laatste is een gouden veer op groene ruiten.’
‘Een gouden ganzenveer, ser. Jordayn van de Bult.’
Tyrion lachte. ‘Alle negen, heel goed. Ik zou ze zelf niet eens allemaal geweten hebben.’ Dat was een leugen, maar het zou de jongen een beetje trots maken, en dat had hij hard nodig.
‘Heer,’ zei Pod lichtelijk beschroomd, ‘er is geen draagkoets bij.’
Tyrion wendde abrupt zijn hoofd om. De knaap had gelijk.
‘Doran Martel reist altijd in een draagkoets,’ zei de jongen. ‘Een fraai bewerkte draagkoets met zijden gordijnen, en zonnen op de draperieen.’
Dat had ook Tyrion gehoord. Vorst Doran was de vijftig gepasseerd en jichtig.
Maar waarom zat het hem dan helemaal niet lekker?
Dit wachten was ondraaglijk. ‘Banieren naar voren,’ snauwde hij. ‘We rijden ze tegemoet.’ Hij dreef zijn paard aan, gevolgd door Bronn en Pod, elk aan een kant. Toen de Dorners hen zagen komen spoorden ze hun eigen rijdieren aan, en hun banieren waaiden uit onder het rijden. Aan hun sierzadels waren de ronde metalen schilden bevestigd waar zij de voorkeur aan gaven, en velen hadden bundels werpspiesen bij zich, of de samengestelde Dornse boog waar ze zo goed mee overweg konden vanaf een paardenrug.
Er bestonden drie soorten Dorners, had de eerste koning Daeron vastgesteld. Je had de zilte Dorners die in de kuststreek woonden, de zandige Dorners van de woestijnen en de langgerekte rivierdalen, en de stenige Dorners die hun sterkten bouwden in de passen en op de hoogten van de Rode Bergen. De zilte Dorners hadden het meeste Rhoynar-bloed, de stenige Dorners het minste.
Alle drie de soorten leken in Dorans gevolg ruim vertegenwoordigd te zijn. De zilte Dorners waren lenig en donker, met een gladde, olijfbruine huid en lang zwart haar dat wapperde in de wind. De zandige Dorners waren nog donkerder, hun gezichten gebruind door de hete Dornse zon. Om zonnesteken te voorkomen omwikkelden ze hun helmen met lange, felgekleurde sjaals. De stenige Dorners waren het grootst en het lichtst, nazaten van de Andalen en de Eerste Mensen, bruin of blond, met gezichten die in de zon verbrandden of sproetig werden in plaats van bruin.
De heren droegen zijden of satijnen gewaden, met juwelen bezette riemen en golvende mouwen. Hun harnassen waren zwaar geemailleerd en met gepolijst koper, glanzend zilver en zacht rood goud ingelegd. Ze