hij naar willekeur kon verpletteren, maar de grootste bedreiging voor het huis Targaryen sinds Daemon Zwartvier. De koning herinnerde Lewyn Martel er op botte wijze aan dat hij Elia in handen had en stuurde hem erop uit om het bevel op zich te nemen van tienduizend Dorners die over de Koningsweg optrokken. Jon Darring en Barristan Selmy reden naar Steensept om zoveel mogelijk mannen van de griffioen te verzamelen, en prins Rhaegar kwam uit het zuiden terug en haalde zijn vader over om zijn trots in te slikken en de mijne te ontbieden. Maar er kwam geen raaf terug van de Rots van Casterling, en daardoor werd de koning nog banger. Hij zag overal verraders, en Varys was er altijd als de kippen bij om er een paar aan te wijzen die hij misschien over het hoofd had gezien. Daarom beval zijne genade zijn alchemisten om overal in Koningslanding vaten wildvuur neer te zetten. Onder de Sept van Baelor en de krotten in de Vlooienzak, onder stallen en opslagplaatsen, bij alle zeven poorten en zelfs in de kelders van de Rode Burcht.
Alles werd in het diepste geheim gedaan door een handvol meester-vuurbezweerders. Ze vertrouwden zelfs niet op de hulp van hun eigen acolyten. De koningin hield al jaren haar ogen dicht en Rhaegar was druk bezig een leger op de been te brengen. Maar Aerys’ nieuwe Hand, die van de strijdhamer en de dolk, was niet helemaal achterlijk, en toen Rossart, Belis en Garigus dag en nacht kwamen en gingen werd hij achterdochtig. Chelstede was zijn naam, heer Chelstede.’ Het was hem al vertellend ineens weer te binnen geschoten. ‘Ik hield de man voor een lafaard, maar op de dag dat hij tegenover Aerys ging staan had hij ergens moed uit geput. Hij deed wat hij kon om hem van zijn plannen af te brengen. Hij redeneerde, hij schertste, hij dreigde, en ten slotte smeekte hij. Toen dat niet hielp deed hij zijn ambtsketen af en smeet die op de grond. Daarvoor liet Aerys hem levend verbranden, en daarna hing hij zijn favoriete vuur bezweerder Rossart de keten om zijn nek. De man die heer Rickard Stark in zijn eigen harnas had gekookt. En al die tijd stond ik in mijn witte staal onder aan de Ijzeren Troon, roerloos als een kadaver, om mijn leenheer en zijn dierbare geheimen te bewaken.
Mijn gezworen broeders waren allemaal weg, moet je weten, maar Aerys hield mij liever bij zich. Ik was de zoon van mijn vader, dus mij vertrouwde hij niet. Hij wilde me ergens hebben waar Varys me dag en nacht in het oog kon houden. Dus hoorde ik alles.’ Hij wist nog hoe Rossarts ogen altijd waren gaan glanzen als hij zijn kaarten uitrolde om te laten zien waar ‘de substantie’ neergezet moest worden. Garigus en Belis waren al net zo. ‘Rhaegar trof Robert bij de Drietand, en je weet hoe dat afliep. Toen het nieuws het hof bereikte stuurde Aerys de koningin met prins Viserys naar Drakensteen. Prinses Elia had ook mee willen gaan, maar dat mocht niet van hem. Om de een of andere reden had hij het in zijn hoofd gezet dat vorst Lewyn Rhaegar bij de Drietand verraden moest hebben, maar hij dacht dat hij zeker kon zijn van de trouw van Dorne zolang hij Elia en Aegon maar bij zich hield. “
Ned Stark haastte zich naar het zuiden met Roberts voorhoede, maar de strijdkrachten van mijn vader bereikten de stad het eerst. Pycelle overtuigde de koning ervan dat zijn landvoogd van het Westen was gekomen om hem te verdedigen, dus opende hij de poorten. Dat was de enige keer dat hij wel naar Varys had moeten luisteren, maar hij negeerde hem. Mijn vader had zich afzijdig gehouden van de oorlog, broedend op al het onrecht dat Aerys hem had aangedaan en vastbesloten dat het huis Lannister aan de kant van de overwinnaar zou staan. De Drietand gaf de doorslag.
Mijn taak was het om de Rode Burcht te verdedigen, maar ik wist dat we verloren waren. Ik zond iemand naar Aerys om verlof te vragen voor onderhandelingen. De man kwam terug met een koninklijk bevel.
Toen ik Rossart vond was hij gekleed als een gewone wapenknecht en haastte hij zich naar een uitvalspoort je. Eerst sloeg ik hem dood. Daarna sloeg ik Aerys dood, voordat hij iemand anders zou vinden om zijn boodschap aan de vuurbezweerders over te brengen. Dagen later dreef ik de twee anderen in het nauw en sloeg die ook dood. Belis bood me goud en Garigus jammerde om genade. En een zwaard is dan weliswaar barmhartiger dan vuur, ik denk niet dat Garigus de door mij betoonde vriendelijkheid erg op prijs stelde.’
Het water was lauw geworden. Toen Jaime zijn ogen opende, merkte hij dat hij naar de stomp van zijn zwaardhand staarde.
De deerne zag er belachelijk uit met de handdoek tegen haar platte tieten gedrukt en daaronder die dikke witte benen. ‘Ben je door mijn verhaal je tong kwijtgeraakt? Schiet op, vervloek me, kus me of noem me een leugenaar, maar zeg iets.’
‘Als dit waar is, hoe komt het dan dat niemand het weet?’
‘De ridders van de Koningsgarde moeten zweren de geheimen van de koning te bewaren. Wou je dat ik mijn eed had gebroken?’ Jaime lachte. ‘Dacht je dat de edele heer van Winterfel mijn zwakke verklaringen wenste aan te horen? Zo’n eerzaam man. Hij hoefde me alleen maar aan te kijken om me schuldig te achten.’ Jaime kwam zwaaiend overeind, en het koude water liep over zijn borst. ‘Met welk recht oordeelt de wolf over de leeuw? Met welk recht?’ Een krachtige huivering doorvoer hem, en zijn stomp sloeg tegen de rand van de badkuip toen hij eruit wilde klimmen.
Pijn sidderde door hem heen… en plotseling begon het badhuis te draaien. Brienne greep hem vast voor hij kon vallen. Haar arm was een en al kippenvel, klam en kil, maar ze was sterk, en zachtzinniger dan hij verwacht had.
Het eerstvolgende waarvan hij zich bewust was, was dat hij op de vochtige vloer lag, terwijl de wacht, de deerne en Qyborn zich allemaal met bezorgde blikken over hem heen bogen. Brienne was naakt maar dat scheen haar even ontschoten te zijn. ‘Dat komt door de hitte van de baden,’ zei maester Qyborn juist tegen hen.
‘Wormen, pis en grijs braaksel,’ opperde Jaime.
‘Hard brood, water en havermout,’ beweerde een wachter. ‘Maar hij at er bijna niks van. Wat doen we met hem?’
‘Afboenen, aankleden en desnoods naar ’s Konings Brandstapel dragen,’ zei Qyborn. ‘Heer Bolten staat erop dat hij vanavond bij hem dineert. De tijd dringt.’
‘Breng me schone kleren voor hem,’ zei Brienne. ‘Ik zorg wel dat hij gewassen en aangekleed is.’
De anderen waren maar al te blij dat ze die taak aan haar over konden laten. Ze hesen hem overeind en zetten hem op een stenen bank langs de muur. Brienne liep weg om haar handdoek te halen en kwam terug met een harde borstel om hem schoon te schrobben. Een van de wachters gaf haar een scheermes om zijn baard bij te werken. Qyborn kwam terug met baaien kleingoed, schone, zwarte wollen hozen, een losse groene tuniek en een leren buis dat van voren dichtgeregen moest worden. Met Briennes hulp slaagde hij erin zich zelf aan te kleden. ‘Nu alleen nog een zilveren spiegel.’
De Bloedige Maester had ook schone kleren voor Brienne bij zich, een vlekkerige japon van roze satijn. ‘Het spijt me, jonkvrouwe. Dit zijn de enige vrouwenkleren in Harrenhal die groot genoeg zijn om u te passen.’
Het was onmiddellijk duidelijk dat de japon op maat gemaakt was voor iemand met slankere armen, kortere benen en veel vollere borsten. Brienne zat onder de blauwe plekken, en de Myrische kant verhulde dat nauwelijks. Al met al zag de deerne er zo bespottelijk uit.
Qyborn had ook een flacon meegebracht. ‘Wat is dat?’ wilde Jaime weten toen de maester zonder keten erop aandrong dat hij eruit dronk.
‘In azijn gedrenkt zoethout, met honing en kruidnagelen. Daar sterkt u een beetje van aan, en u krijgt een helder hoofd.’