zijn onderkin sproten er nog meer, in bosjes en plukjes. Hij had een brede neus, een vooruitstekend voorhoofd en vijandige ogen die dicht bij elkaar stonden.
‘Als je overweegt me te verraden,’ zei ser Axel, ‘bedenk dan dat ik al vrij lang kastelein van Drakensteen ben. Het garnizoen staat achter mij. Misschien kan ik je niet zonder toestemming van de koning verbranden, maar wie weet word je wel het slachtoffer van een val.’ Hij legde een vlezige hand in Davos’ nek en duwde hem met geweld tegen de borsthoge leuning van de brug. Toen duwde hij nog wat harder, zodat Davos’ gezicht boven de binnenplaats hing. ‘Heb je me gehoord?’
‘Ik heb het gehoord,’ zei Davos.
Ser Axel liet hem los. ‘Goed.’ Hij glimlachte. ‘Zijne genade wacht. We kunnen hem beter niet laten wachten.’
Helemaal boven in de Stenen Trom, in het grote ronde vertrek dat de kamer van de Beschilderde Tafel werd genoemd, troffen ze Stannis Baratheon aan, staande achter het kunstvoorwerp waaraan de zaal zijn naam ontleende, een massieve schijf hout, uitgesneden en beschilderd als het Westeros uit de dagen van Aegon de Veroveraar. Naast de koning stond een ijzeren komfoor waarin oranje kolen gloeiden. Vier hoge boogramen zagen uit naar noord, zuid, oost en west. Daarachter was de nacht en de sterrenhemel. Davos kon de wind horen, en wat meer op de achtergrond de geluiden van de zee.
‘Uwe genade,’ zei ser Axel, ‘zoals het u behaagd heeft breng ik u de Uienridder.’
‘Dat zie ik.’ Stannis droeg een grijze wollen tuniek, een donkerrode mantel en een eenvoudige riem van zwart leer waaraan zijn zwaard en dolk hingen. Een kroon van rood goud met vlamvormige punten omkranste zijn slapen. Zijn aanblik was om van te schrikken. Hij leek tien jaar ouder dan de man die Davos in Stormeinde had achtergelaten toen hij was uitgevaren naar het Zwartewater en de slag die tot hun ondergang zou leiden. In de kortgeknipte baard van de koning zat een web van grijze haren en hij was vele ponden lichter geworden. Hij was nooit erg vlezig geweest, maar nu schoven zijn botten als speren onder zijn huid heen en weer, op zoek naar een uitweg. Zelfs zijn kroon leek te groot voor zijn hoofd. Zijn ogen waren blauwe gaten, in diepe holten verzonken, en zijn gezicht liet de vorm van zijn schedel doorschemeren.
Toch gleed er een flauw lachje over zijn lippen toen hij Davos zag. ‘Dus de zee heeft me mijn vis-met- uienridder terugbezorgd.’
‘Inderdaad, uwe genade.’
‘Sta op, ser Davos,’ beval Stannis. ‘Ik heb u gemist, ser. Ik heb goede raad nodig, en minder dan dat ben ik van u niet gewend. Dus zeg me naar waarheid — welke straf staat er op verraad?’
Het woord bleef in de lucht hangen.
‘Hoe had u het anders willen noemen — de koning verloochenen en hem van zijn rechtmatige troon willen beroven? Ik vraag u opnieuw: welke straf staat er volgens de wet op verraad?’
Davos kon niet onder het antwoord uit. ‘De doodstraf,’ zei hij. ‘Daar staat de doodstraf op, uwe genade.’
‘Zo is het altijd geweest. Ik ben geen… ik ben geen wrede man, ser Davos. U kent mij. Allang. Dat decreet is niet van mij. Het heeft altijd al gegolden, sinds Aegons tijd en daarvoor. Daemon Zwartvier, de gebroeders Toyn, de Gierenkoning, Grootmaester Hareth… verraders hebben altijd met hun leven geboet… zelfs Rhaenyra Targaryen. Ze was de dochter van een koning en de moeder van twee andere, maar ze stierf niettemin de verradersdood toen ze de kroon van haar broer trachtte te usurperen. Dat is de wet. De wet, Davos. Geen wreedheid.’
‘Ja, uwe genade.’
‘Heet het bij smokkelaars dan anders? Ik had hem tot Hand benoemd en hij zou mijn rechten verkocht hebben voor een kom erwtenbrij. Zelfs Shirine zou hij ze gegeven hebben. Mijn enige kind, uitgehuwelijkt aan een bastaard die uit incest geboren is.’ De stem van de koning was verstikt van woede. ‘Mijn broer bezat de gave om loyaliteit op te wekken. Zelfs bij zijn vijanden. Bij Zomerhal won hij op een dag drie veldslagen, waarna hij de heren Grandizon en Cafferen als gevangenen naar Stormeinde meevoerde. Hij hing hun banieren als trofeeen in de zaal. Cafferens witte hinden zaten onder de bloedspatten en Grandizons slapende leeuw was bijna doormidden gescheurd. Toch zaten ze ’s avonds onder diezelfde banieren met Robert te drinken en te feesten. Hij nam ze nogmee op jacht ook. “Die kerels wilden je aan Aerys uitleveren om te worden verbrand,” zei ik tegen hem, nadat ik ze op de binnenplaats had zien bijlwerpen. “Die geef je toch geen bijl in handen.” Robert lachte alleen maar. Ik zou Grandizon en Cafferen in de kerker hebben gesmeten maar hij sloot vriendschap met ze. Heer Cafferen vond de dood bij Slot Esfoort, neergehouwen door Randyl Tarling, terwijl hij voor Robert vocht. Heer Grandizon raakte gewond bij de Drietand en stierf het jaar daarop aan die verwonding. Mijn broer maakte zich bemind bij hen, maar ik inspireer kennelijk slechts tot verraad. Zelfs mijn eigen vlees en bloed. Mijn broer, mijn grootvader, mijn neven, mijn waarde oom…’
‘Uwe genade,’ zei ser Axel, ‘ik smeek u, geef me de kans om u te bewijzen dat niet heel het huis Florens zo zwak is.’
‘Ser Axel wil dat ik de oorlog hervat,’ zei koning Stannis tegen Davos. ‘De Lannisters denken dat ik uitgeschakeld en verslagen ben, en mijn eedplichtige heren hebben mij bijna allemaal in de steek gelaten. Zelfs heer Estermont, de vader van mijn eigen moeder, heeft zijn knie voor Joffry gebogen. De weinige getrouwen die mij nog resten verliezen de moed. Ze verdoen hun tijd met zuipen en gokken en likken hun wonden als geslagen straathonden.’
‘De strijd zal hun hart weer doen ontvlammen, uwe genade,’ zei ser Axel. ‘De nederlaag is een ziekte, en de overwinning brengt de genezing.’
‘De overwinning.’ De mond van de koning vertrok. ‘Overwinningen zijn er in soorten, ser. Maar leg ser Davos uw plan maar voor. Ik wil weten wat hij van uw voorstel vindt.’
Ser Axel keerde zich naar Davos toe. Hij keek niet zo heel anders dan de trotse heer Belgraaf moest hebben gekeken op de dag dat koning Baelor de Gezegende hem had bevolen de zwerende voeten van de bedelaar te wassen. Desondanks gehoorzaamde hij.
Het plan dat ser Axel met Salladhor Saan had bedacht was simpel. Op enkele uren varen van Drakensteen lag Klauwoog, de aloude, door de zee omspoelde zetel van het huis Celtigar. Heer Ardrian Celtigar had op het Zwartewater onder het vurige hart gestreden, maar eenmaal gevangengenomen was hij zonder dralen naar Joffry overgelopen. Zelfs nu was hij nog in Koningslanding. ‘Ongetwijfeld te bevreesd voor de toorn van zijne genade om zich nabij Drakensteen te wagen,’ verklaarde ser Axel. ‘Heel verstandig. De man heeft zijn rechtmatige heerser verraden.’
Ser Axel stelde voor om Salladhor Saan en de mannen die van het Zwartewater waren ontkomen — Stannis had er nog zo’n vijftienhonderd op Drakensteen, waarvan meer dan de helft in dienst van Florens — in te zetten om vergelding te eisen voor het overlopen van heer Celtigar. Klauwoog had maar een klein garnizoen, en het kasteel was naar men zei tot de nok toe gevuld met Myrische tapijten, Volantijns glas, gouden en zilveren serviesgoed, met juwelen ingelegde bekers, schitterende haviken, een bijl van Valyrisch staal, een hoorn waarmee monsters uit de diepzee konden worden opgeroepen, kisten vol robijnen en meer wijnen dan een mens in honderd jaar kon drinken. Hoewel Celtigar zich naar buiten toe altijd krenterig had betoond had hij nooit beknibbeld op zijn eigen comfort. ‘Steek de brand in zijn kasteel en jaag zijn mensen over de kling, zeg ik,’ besloot ser Axel. ‘Maak van Klauwoog een woestenij van as en beenderen die alleen nog geschikt is voor de kraaien, opdat het rijk ziet hoe het hen vergaat die met Lannisters hoereren.’
Stannis luisterde zwijgend naar ser Axels relaas, terwijl zijn kaken langzaam rondmaalden. Na afloop zei hij: ‘Ik geloof dat het wel te doen is. Het risico is gering. Joffry heeft geen zeemacht voordat heer Roodweyn van het Prieel uitvaart. De buit zal voldoende zijn om een tijdlang de trouw van die Lyseense piraat Salladhor Saan te kopen. Op zich is Klauwoog waardeloos, maar als het valt zou Tywin daaruit kunnen opmaken dat mijn zaak nog niet verloren is.’ De koning keerde zich weer naar Davos toe. ‘Naar waarheid, ser. Wat vindt u van ser Axels voorstel?’