De zanger kwam overeind. ‘Ik ben Mans Roover,’ zei hij en hij legde de luit weg. ‘En jij bent de bastaard van Ned Stark, de Sneeuw van Winterfel.’

Heel even was Jon letterlijk sprakeloos. Toen herstelde hij zich zodanig dat hij kon zeggen. ‘Hoe… hoe wist u…’

‘Dat vertel ik je later wel,’ zei Mans Roover. ‘Hoe vond je het lied, jongen?’

‘Heel aardig. Ik had het al eens eerder gehoord.’

‘Maar ach, eens sterven we allemaal,’ zei de Koning-achter-de-Muur luchtig, ‘en ik heb zijn vrouw geproefd. Vertel eens, spreekt de Beenderheer de waarheid? Heb je mijn oude vriend de Halfhand gedood?’

‘Ja.’ Al kwam dat meer door hemzelf dan door mij.

‘De Schaduwtoren zal nooit meer zo vreeswekkend lijken,’ zei de koning op treurige toon. ‘Qhorin was mijn vijand, maar ooit was hij mijn broeder. Dus… moet ik je voor zijn dood bedanken, Jon Sneeuw, of vervloeken?’ Hij wierp Jon een spottende glimlach toe.

De Koning-achter-de-Muur leek absoluut niet op een koning, en zelfs niet echt op een wildling. Hij was van gemiddelde lengte, met een scherp gezicht, verstandige bruine ogen en lang bruin haar dat grotendeels grijs geworden was. Op zijn hoofd had hij geen kroon, noch gouden ringen om zijn armen, noch juwelen om zijn hals. Zelfs de glans van zilver ontbrak. Hij droeg wol en leer, en zijn enige opvallende kledingstuk was de gerafelde zwarte wollen mantel waarvan de lange scheuren met repen verschoten rode zijde gelapt waren.

‘U zou mij moeten bedanken voor de dood van uw vijand,’ zei Jon ten slotte, ‘en vervloeken om de dood van uw vriend.’

‘Ha!’ bulderde de witbaard. ‘Goed geantwoord.’

‘Inderdaad.’ Mans Roover wenkte Jon naderbij. ‘Als je je bij ons wilt aansluiten kun je beter weten wie we zijn. De man die je voor mij aanzag is Styr, de Magnar van Thenn. Magnar betekent “heer” in de Oude Taal.’ De man zonder oren keek Jon kil aan, terwijl Mans zich naar die met de witte baard toekeerde. ‘Onze woeste kippenschranser hier is mijn trouwe Tormund. De vrouw…’

Tormund kwam overeind. ‘Hola. Je hebt Styr met titel en al voorgesteld, doe dat dan ook bij mij.’

Mans Roover lachte. ‘Zoals je wilt. Jon Sneeuw, voor je staat Tormund Reuzendoder, Sterkverhaler, Hoornblazer en IJsbreker. En hier eveneens Tormund Dondervuist, Berengemaal, de Medevorst van Rossighal, Spreker met Goden en Vader der Heerscharen.’

‘Dat lijkt er meer op,’ zei Tormund. ‘Welkom, Jon Sneeuw. Het geval wil dat ik erg gesteld ben op wargs, zij het niet op Starks.’

‘De goede vrouw bij het komfoor,’ vervolgde Mans Roover, ‘is Dalla.’ De zwangere vrouw glimlachte verlegen. ‘Behandel haar als een koningin, ze draagt mijn kind.’ Hij keerde zich naar de laatste twee toe. ‘Deze schoonheid is haar zuster Val. De jeugdige Jarl, naast haar, is haar meest recente knuffel.’

‘Ik ben niemands knuffel,’ zei Jarl, donker en fel.

‘Val is toch niet niemand,’ snoof Tormund met de witte baard. ‘Dat zou je moeten weten.’

‘Dat zijn we dus, Jon Sneeuw,’ zei Mans Roover. ‘De Koning-achter-de-Muur en zijn hofhouding van het ogenblik. En nu lijkt het me tijd dat jij ook eens iets vertelt. Waar kom je vandaan?’

‘Winterfel,’ zei hij, ‘via slot Zwart.’

‘En wat voert je het Melkwater langs, zo ver van de huiselijke haard?’ Hij wachtte Jons antwoord niet af, maar keek meteen naar Ratelhemd. ‘Met hoeveel waren ze?’

‘Vijf. Drie zijn er dood, en de jongen is hier. De laatste is een bergflank op geklommen die onbegaanbaar was voor paarden.’ Roovers ogen keken weer in die van Jon. ‘Waren er echt maar vijf? Of sluipen er nog meer broeders van je rond?’

‘We waren met vier man plus de Halfhand. Qhorin was twintig gewone mannen waard.’

Daar moest de Koning-achter-de-Muur om glimlachen. ‘Sommigen dachten er zo over, ja. Toch… een jongen uit slot Zwart, met wachtruiters uit de Schaduwtoren? Hoe is dat zo gekomen?’

Jon had zijn leugen al helemaal klaar. ‘De opperbevelhebber had me naar de Halfhand gestuurd om gehard te worden, dus nam hij me mee op zijn wachtrit.’

Dat ontlokte Styr de Magnar een frons. ‘Een wachtrit, zeg je… waarom gaan kraaien wachtrijden in de Snerpende Pas?’

‘De dorpen waren verlaten,’ zei Jon naar waarheid. ‘Het was net of heel het vrije volk was verdwenen.’

‘Verdwenen, inderdaad,’ zei Mans Roover. ‘En niet alleen het vrije volk. Wie heeft jullie verteld waar wij waren, Jon Sneeuw?’

Tormund snoof. ‘Dat was Craster, of ik ben een blozende maagd. Ik zei toch al dat die kerel een kopje kleiner gemaakt moest worden, Mans!’

De koning wierp de oudere man een geergerde blik toe. ‘Tormund, denk nou eens na voor je iets zegt. Ik weet best dat het Craster was. Ik vroeg het aan Jon om te zien of hij de waarheid zou spreken.’

‘Ha!’ Tormund spuwde. ‘Dat heb ik dan mooi verpest!’ Hij grijnsde Jon toe. ‘Kijk, jochie, dat is nou waarom hij koning is en ik niet. Ik kan beter drinken, beter vechten en beter zingen dan hij, en mijn lid is drie keer zo lang als het zijne, maar Mans is sluw. Hij heeft voor kraai geleerd, en kraaien zijn sluwe vogels.’

‘Ik zou graag alleen met de jongen spreken, Beenderheer,’ zei Mans Roover tegen Ratelhemd. ‘Willen jullie allemaal weggaan?’

‘Wat, ik ook?’ zei Tormund.

‘Nee, vooral jij,’ zei Mans.

‘Ik eet niet in een zaal waar ik niet welkom ben.’ Tormund stond op. ‘Ik en mijn kippetjes gaan ervandoor.’ Hij graaide nog een kip van het komfoor, propte die in een zak die in de voering van zijn mantel genaaid was, zei: ‘Ha!’ en vertrok, terwijl hij zijn vingers aflikte. De overigen volgden hem naar buiten, op de vrouw Dalla na.

‘Ga zitten, als je wilt,’ zei Roover toen ze weg waren. ‘Heb je honger? Tormund heeft in ieder geval nog twee vogels laten liggen.’

‘Ik zou graag iets eten, uwe genade. En dank u.’

‘Uwe genade?’ De koning glimlachte. ‘Dat is geen titel die het vrije volk vaak in de mond neemt. De meesten noemen me Mans, sommigen de Mans. Wil je een hoorn mede?’

‘Graag,’ zei Jon.

De koning schonk zelf in, terwijl Dalla de knapperige kippen doorsneed en hen allebei een halve bracht. Jon pelde zijn handschoenen af en at met zijn vingers. Hij zoog het vlees tot en met het laatste flintertje van de botten.

‘Tormund sprak een waar woord,’ zei Mans Roover, terwijl hij een brood doormidden brak. ‘Zwarte kraaien zijn sluwe vogels, dat is zo… maar ik was al een kraai toen jij niet groter was dan het kind in Dalla’s buik, Jon Sneeuw. Dus probeer mij niet te slim af te zijn.’

‘Zoals u zegt, uwe… Mans.’

De koning lachte. ‘Uwe Mans! Waarom ook niet? Ik had je beloofd te vertellen hoe ik je kende. Heb je dat al uitgepuzzeld?’

Jon schudde zijn hoofd. ‘Had Ratelhemd een bericht gestuurd?’

‘Met een vogel? Wij hebben geen afgerichte raven. Nee. Ik kende je van gezicht. Ik had je eerder gezien. Twee keer.’

Eerst begreep Jon er niets van, maar toen hij erover nadacht begon het hem te dagen. ‘Als broeder van de Nachtwacht…’

‘Heel goed! Ja, dat was de eerste keer. Jij was nog een jongen, en ik was helemaal in het zwart, een lid van het groepje ruiters dat de vorige opperbevelhebber Qorgyl begeleidde toen hij naar Winterfel ging om je vader te bezoeken. Ik liep over de muur om de binnenplaats toen ik op jou en je broer Robb stuitte. Het had de nacht daarvoor gesneeuwd en jullie hadden een grote berg boven de poort gemaakt en wachtten tot iemand daar onderdoor zou lopen.’

‘Dat weet ik nog,’ zei Jon met een verrast lachje. ‘Een jonge zwarte broeder op de weergang, ja… Je beloofde plechtig het niet te vertellen.’

‘En ik hield mijn gelofte. Die althans wel.’

‘We smeten de sneeuw boven op Dikke Tom. De traagste van vaders wachters.’ Tom had ze naderhand de hele binnenplaats rondgejaagd, tot ze alle drie zo rood als herfstappels waren. ‘Maar je zei dat je mij twee keer had gezien? Wanneer was de tweede keer?’

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ОБРАНЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату