terwijl haar dienstmaagden Irri en Jhiqui zich wanhopig aan de reling vastklampten en bij ieder golfje moesten overgeven. De rest van Dany’s minuscule
Maar Dany vreesde geen enkele storm.
De zee-engte was vaak stormachtig, en Dany was hem als meisje wel vijftig keer overgestoken toen ze van de ene vrijstad naar de andere was gevlucht om de huurmoordenaars van de Usurpator een halve stap voor te blijven. Ze hield van de zee. Ze hield van de scherpe, zilte lucht en van de weidse vergezichten die slechts door de azuurblauwe hemel koepel werden begrensd. Die maakte dat ze zich klein voelde, maar tevens vrij. Ze hield van de dolfijnen die soms met de
Naast haar dook de kapitein op. ‘Ik wou dat die
‘Inderdaad, kapitein,’ antwoordde ze met een glimlach, blij dat ze de man voor zich gewonnen had. Net als zijn meester Illyrio Mopatis was kapitein Groleo een oude man uit Pentos, en bij de gedachte dat hij drie draken op zijn schip moest vervoeren was hij zo zenuwachtig geweest als een jong meisje. Langs de zij boorden hingen nog steeds vijftig emmers met zeewater, voor het geval er brand zou uitbreken. Aanvankelijk had Groleo gewild dat de draken gekooid werden en Dany had ermee ingestemd om hem gerust te stellen, maar ze hadden zich zo duidelijk miserabel gevoeld dat ze al snel van gedachten was veranderd en erop aangedrongen had om ze los te laten.
Zelfs kapitein Groleo was daar nu blij om. Er was een brandje geweest dat makkelijk geblust kon worden, maar daar stond tegenover dat er plotseling heel wat minder ratten op de
Viserions schubben hadden de kleur van verse room, zijn horens, vleugel beenderen en de kam op zijn rug die van donker goud dat in de zon als metaal oplichtte. Rhaegal was zomergroen en herfstbruin. Ze scheerden in grote kringen boven het schip rond, steeds hoger, want de een probeerde steeds boven de ander uit te klimmen.
Draken vielen bij voorkeur van bovenaf aan, had Dany ontdekt. Als de een tussen de ander en de zon in kwam vouwde hij zijn vleugels op en dook met veel geschreeuw omlaag. Dan tuimelden ze uit de hemel in een verstrengelde, verwarde kluwen van schubben, met happende kaken en zwiepende staarten. De eerste keer dat ze dat deden had ze gevreesd dat ze elkaar wilden doden, maar het was maar een spelletje. Zodra ze in zee plonsden lieten ze elkaar los en stegen weer op, krijsend en sissend, en dan dampte het zoute water van hun grote vleugels, die klauwend door de lucht maaiden. Drogon vloog ook rond, maar hij was uit zicht. Hij was op jacht, vele mijlen voor of achter hen.
Hij had altijd honger, haar Drogon.
Maar die tijd was nog niet gekomen. Rhaegal en Viserion waren zo groot als kleine hondjes en Drogon maar iets groter, en de eerste de beste hond was zwaarder. Zij waren een en al vleugels, nek en staart, lichter dan ze eruit zagen. En dus was Daenerys afhankelijk van hout, wind en zeildoek om thuis te komen.
Het hout en het zeildoek hadden haar tot dusverre goede diensten bewezen, maar de wispelturige wind had verraad gepleegd. Zes dagen en nachten was het nu al windstil, en dit was de zevende dag zonder een zuchtje wind in de zeilen. Twee van de schepen die magister Illyrio achter haar aan had gezonden waren gelukkig handelsgaleien met elk tweehonderd riemen en een bemanning met sterke roeiersarmen. Maar de grote kogge
‘Ik zie Drogon nergens,’ zei ser Jorah Mormont, terwijl hij naast haar op het voorkasteel kwam staan. ‘Is hij weer zoek?’
‘Wij zijn degenen die zoek zijn, ser. Drogon houdt niet van deze natte slakkengang, net zomin als ik.’ Haar zwarte draak, vermeteler dan de andere twee, had als eerste zijn vleugels uitgeprobeerd boven het water, was als eerste van schip tot schip gefladderd, als eerste verdwaald in een voorbij drijvende wolk … en had als eerste een prooi gedood. De vliegende vissen waren nog niet boven het wateroppervlak uitgesprongen of ze waren in een vuurstraal gehuld, omhooggegrist en verzwolgen. ‘Hoe groot wordt hij?’ vroeg Dany nieuwsgierig. ‘Weet u dat?’
‘In de Zeven Koninkrijken doen verhalen de ronde over draken die zo groot werden dat ze een reusachtige kraken uit zee konden plukken.’
Dany lachte. ‘Dat zou een wonderbaarlijk gezicht zijn.’
‘Het is maar een verhaal,
‘En hoe lang leeft een draak eigenlijk?’ Ze keek op toen Viserion laag over het schip heen scheerde, met traag klapwiekende vleugels die de slappe zeilen in beweging brachten.
Ser Jorah haalde zijn schouders op. ‘De natuurlijke levensspanne van een draak is vele malen die van een mens, als we de oude liederen mogen geloven… maar de draken waarmee men in de Zeven Koninkrijken het best bekend was, waren die van het huis Targaryen. Zij werden voor de krijg gefokt en kwamen in de krijg om. Het is niet eenvoudig om een draak te doden, maar mogelijk is het wel.’
Schildknaap Witbaard, die met een magere hand om zijn lange hardhouten staf geslagen bij het boegbeeld stond, keerde zich naar hen toe en zei: ‘Balerion, de Zwarte Verschrikking, was bij zijn dood tijdens de regering van Jaehaerys de Verzoener tweehonderd jaar oud. Hij was zo groot dat hij een hele oeros kon verzwelgen. Zolang hij voedsel en vrijheid heeft groeit een draak altijd door, uwe genade.’ Zijn naam was Arstan, maar Sterke Belwas had hem vanwege zijn bleke bakkebaarden Wit baard genoemd, en nu deed bijna iedereen dat. Hij was langer dan ser Jorah, zij het minder gespierd. Hij had lichtblauwe ogen en een lange baard, wit als sneeuw en zacht als zijde.
‘Vrijheid?’ vroeg Dany nieuwsgierig. ‘Wat bedoelt u?’
‘In Koningslanding hadden uw voorouders voor hun draken een reusachtig kasteel met een koepel gebouwd. De Drakenkuil wordt het genoemd. Het staat er nog steeds, boven op de heuvel van Rhaenys, maar tegenwoordig
