tegen zich. De ko’s van Khal Drogo leidden nu hun eigen khalasars, en geen daarvan zou aarzelen haar eigen kleine troepje bij de eerste aanblik aan te vallen om haar volk te doden en tot slaaf te maken, en Dany zelf terug te slepen naar Vaes Dothrak om haar plaats temidden van de verdorde wijfjes van de dosh khaleen in te nemen, zoals het hoorde. Ze hoopte dat Xaro Xhoan Daxos geen vijand was, maar de Qarthijnse koopman had wel haar draken willen hebben. En dan was er Quaith van de Schaduw, die vreemde vrouw met het rode lakmasker met al haar raadselachtige adviezen. Was zij ook een vijand, of slechts een gevaarlijke vriend? Dany zou het niet weten.

Ser Jorah heeft me van de gifmenger gered, en Arstan Witbaard van de manticora. Misschien redt Sterke Belwas me van de volgende. Hij was er reusachtig genoeg voor, met armen als kleine bomen en een grote kromme arakh die zo scherp was dat hij zich ermee had kunnen scheren in het onwaarschijnlijke geval dat er op die gladde bruine wangen haar ging groeien. Toch was hij ook kinderlijk. Als beschermer laat hij veel te wensen over. Gelukkig heb ik ser Jorah en mijn bloedruiters. En mijn draken, niet te vergeten. Te zijner tijd zouden haar draken haar meest geduchte behoeders zijn, zoals ze dat driehonderd jaar geleden voor Aegon de Veroveraar en zijn zusters waren geweest. Maar op dit moment waren ze eerder een gevaar dan dat ze bescherming boden. Er waren maar drie levende draken in de hele wereld en die waren van haar. Ze waren wonderbaarlijk, verschrikkelijk en onbetaalbaar.

Ze dacht net na over haar volgende woorden toen ze een koele adem in haar nek voelde. Een losse streng van haar zilvergouden haar gleed over haar voorhoofd. Boven haar kraakte en bewoog het zeildoek en plotseling stegen er overal op de Balerion luide kreten op. ‘Wind!’ riepen de zeelieden. ‘De wind is er weer, de wind!’

Dany keek op naar de zeilen van de grote kogge, die flapperden en opbolden, terwijl de touwen zich sidderend spanden en het lieflijke lied zongen dat ze zes lange dagen zo node hadden gemist. Kapitein Groleo rende onder het schreeuwen van bevelen naar het achterschip. Diegenen van de Pentoshi die niet juichten klauterden haastig de mast in. Zelfs Sterke Belwas slaakte een grote brul en maakte een klein dansje. ‘De goden zijn goed!’ zei Dany. ‘Ziet u, ser Jorah? We zijn weer onderweg.’

‘Ja,’ zei hij, ‘maar waarheen, mijn koningin?’

Die hele dag waaide de wind, eerst gestaag uit het oosten, toen met wilde vlagen. De zon ging onder in een rode gloed. Ik ben nog steeds een halve wereld van Westeros verwijderd, hield Dany zichzelf voor, maar ik kom uur na uur dichterbij. Ze probeerde zich voor te stellen hoe het zou voelen als ze voor het eerst het land zag waarover ze door geboorte was voorbestemd te heersen. Het zal de mooiste kust zijn die ik ooit heb gezien. Dat weet ik zeker. Hoe zou het anders kunnen zijn?

Maar later die nacht, terwijl de Balerion voortstampte door het donker en Dany met gekruiste benen op haar brits in de hut van de kapitein haar draken voerde — ‘Zelfs op zee,’ had Groleo zo elegant gezegd, ‘hebben koninginnen voorrang boven kapiteins,’ — werd er hard op de deur geklopt.

Irri had liggen slapen aan het voeteneind van haar brits (die te smal was voor drie, en vannacht was het Jhiqui’s beurt om het zachte veren bed met haar khaleesi te delen}, maar de dienstmaagd werd wakker van de klop en liep naar de deur. Dany trok een deken op en stopte die in onder haar oksels. Ze was naakt en had op dit uur geen bezoek meer verwacht. ‘Kom,’ zei ze, toen ze buiten onder een zwaaiende lantaarn ser J or ah zag staan.

De verbannen ridder trok zijn hoofd in toen hij binnenkwam. ‘Uwe genade, vergeef mij dat ik u stoor in uw slaap.’

‘Ik sliep niet, ser. Komt u maar kijken.’ Ze nam een brok zout varkensvlees uit de schaal op haar schoot en hield die omhoog voor haar draken. Ze keken er alle drie hongerig naar. Rhaegal spreidde zijn groene vleugels en bracht de lucht in beweging en Viserions hals wiegde heen en weer als een lange, bleke slang toen hij de beweging van haar hand volgde. ‘Drogon,’ zei Dany zacht, ‘dracarys.’ En ze wierp het varkensvlees in de lucht.

Drogon was sneller dan een toeslaande cobra. Vlammen loeiden uit zijn muil, oranje, scharlakenrood en zwart, en verzengden het vlees nog voor het viel. Toen zijn scherpe zwarte tanden eromheen dichtklapten schoot Rhaegals kop toe, alsof hij de buit uit de kaken van zijn broer wilde stelen, maar Drogon slikte en krijste, en het kleinere groene draakje kon alleen maar teleurgesteld sissen.

‘Niet doen, Rhaegal,’ zei Dany geergerd en ze gaf hem een tik op zijn kop. ‘Jij hebt het vorige stuk gekregen. Gulzige draken wil ik niet hebben.’ Ze glimlachte tegen ser Jorah. ‘Ik hoef hun vlees niet meer boven een komfoortje dicht te schroeien.’

‘Dat zie ik. Dracarys?’

Bij het horen van dat woord draaiden alle drie de draken hun kop om, en Viserion liet een wolk bleekgouden vuur ontsnappen, zodat ser Jorah haastig een stapje achteruit deed. Dany giechelde. ‘Voorzichtig met dat woord, ser, of ze schroeien uw baard er nog af. Het betekent “drakenvuur” in het Hoog Valyrisch. Ik wilde een commando kiezen dat iemand niet gauw per ongeluk zou uitspreken.’

Mormont knikte. ‘Uwe genade,’ zei hij, ‘zou ik misschien even met u onder vier ogen kunnen praten?’

‘Natuurlijk. Irri, wil je eventjes weggaan?’ Ze legde een hand op Jhiqui’s naakte schouder en schudde de andere dienstmaagd wakker. ‘Jij ook, liefje. Ser Jorah moet mij spreken.’

‘Ja, khaleesi.’ Jhiqui liet zich naakt en geeuwend van de brits rollen en haar dikke zwarte haar zwierde om haar hoofd. Snel kleedde ze zich aan, ging samen met Irri weg en trok de deur achter zich dicht.

Dany gaf de draken de rest van het zoute varkensvlees om over te kibbelen, en klopte naast zich op het bed. ‘Neem plaats, waarde ser, en vertel me wat u dwarszit.’

‘Drie dingen.’ Ser Jorah ging zitten. ‘Sterke Belwas. Die Arstan Witbaard. En Illyrio Mopatis, die hen heeft gestuurd.’

Alweer? Dany trok de deken wat hoger op en sloeg het ene uiteinde over haar schouder. ‘En waarom?’ .

‘De heksenmeesters in Qarth hebben gezegd dat u driemaal verraden zou worden,’ bracht de verbannen ridder haar in herinnering, terwijl Viserion en Rhaegal naar elkaar begonnen te bijten en te klauwen.

‘Eenmaal om bloed, eenmaal om goud, en eenmaal uit liefde.’ Dat zou Dany niet snel vergeten. ‘Mirri Maz Duur was de eerste.’

‘Wat betekent dat er nog twee verraders overblijven… en nu zijn die twee mannen verschenen. Dat vind ik verontrustend, ja. Vergeet u vooral niet dat Robert heeft beloofd de man die u vermoordt tot heer te verheffen.’

Dany boog zich naar voren en gaf een ruk aan Viserions staart om hem van zijn groene broer af te trekken. Bij die beweging viel haar deken van haar borst. Ze greep hem haastig en bedekte zich weer. ‘De Usurpator is dood,’ zei ze.

‘Maar zijn zoon heerst in zijn plaats.’ Ser Jorah hief zijn hoofd op, en zijn donkere ogen keken in de hare. ‘Een plichtsgetrouwe zoon betaalt zijn vaders schulden. Zelfs bloedschulden.’

‘Die jongen Joffry is misschien op mijn dood uit… als hij zich herinnert dat ik nog leef. Wat heeft dat met Belwas en Arstan Witbaard te maken? De oude man draagt niet eens een zwaard. Dat hebt u gezien.’

‘Ja. En ik heb gezien hoe behendig hij die staf hanteert. Weet u nog hoe hij die manticora in Qarth doodde? Hij had net zo makkelijk uw strot kunnen verbrijzelen.’

‘Dat had gekund, maar het is niet gebeurd,’ merkte ze op. ‘Het was een steekmanticora die me had moeten doden. Hij redde mijn leven.’

‘Khaleesi, is het al bij u opgekomen dat Witbaard en Belwas misschien met die moordenaar onder een hoedje spelen? Het kan allemaal een list zijn om uw vertrouwen te winnen.’

Toen ze in de lach schoot begon Drogon te sissen, zodat Viserion naar zijn plek boven de patrijspoort fladderde. ‘Die list heeft dan goed gewerkt.’

De verbannen ridder beantwoordde haar glimlach niet. ‘Dit zijn Illyrio’s schepen, Illyrio’s kapiteins, Illyrio’s zeelieden… en ook Sterke Belwas en Arstan zijn Illyrio’s mannen, niet de uwe.’

‘Magister Illyrio heeft me in het verleden beschermd. Sterke Belwas zei dat hij huilde toen hij hoorde dat mijn broer dood was.’

‘Ja,’ zei Mormont, ‘maar huilde hij om Viserys, of om de plannen die hij met hem had?’

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ОБРАНЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату