Toen nam Maester Aemon het woord. ‘Heer, Donal Nooy en ik hebben deze zaken besproken nadat Jon Sneeuw pas bij ons was teruggekeerd, en we waren tevreden met Jons uitleg.’

‘Welnu, ik ben niet tevreden, maester,’ zei de man met de onderkin. ‘Ik wil die uitleg zelf aanhoren, wees daarvan verzekerd!’

Jon slikte zijn boosheid in. ‘Ik heb niemand aan zijn lot overgelaten. Ik heb de Vuist samen met Qhorin Halfhand verlaten om de Snerpende Pas te verkennen. Op zijn bevel heb ik mij bij de wildlingen gevoegd. De Halfhand vreesde dat Mans misschien de Winterhoorn had gevonden…’

‘De Winterhoorn?’ Ser Alliser grinnikte. ‘En moest je ook hun snaaien tellen, heer Sneeuw?’

‘Nee, maar hun reuzen heb ik wel zo goed mogelijk geteld.’

‘Ser,’ snauwde de man met de zware kaken. ‘Je spreekt ser Alliser met ser aan, en mij als heer. Ik ben Janos Slink, heer van Harrenhal en bevelhebber van Slot Zwart, tot het moment dat Bouwen Mars terugkomt met zijn garnizoen. Je zult de beleefdheid in acht nemen. Ik wens niet aan te horen hoe de bastaard van een verrader de spot drijft met een gezalfde ridder als de goede ser Alliser.’ Hij hief een hand op en wees met een vlezige vinger naar Jons gezicht. ‘Ontken je dat je met een wildlingenvrouw naar bed bent geweest?’

‘Nee.’ Jons verdriet om Ygritte was nog te vers om haar nu te verloochenen. ‘Nee, heer.’

‘Het was zeker ook de Halfhand die je bevel had gegeven om die ongewassen hoer te naaien?’ vroeg ser Alliser meesmuilend.

‘Ser. Het was geen hoer, ser. De Halfhand had me opgedragen om nergens voor terug te deinzen, wat de wildlingen ook van me vroegen… maar ik zal niet ontkennen dat ik verder ben gegaan dan noodzakelijk was, dat ik… om haar gaf.’

‘Dus je geeft toe dat je een eedbreker bent,’ zei Janos Slink. De helft van de mannen in Slot Zwart bracht zo nu en dan een bezoekje aan Molstee om in het bordeel naar ondergrondse schatten te graven, maar hij zou Ygritte niet onteren door haar met de hoeren van Molstee te vergelijken. ‘Ik heb mijn geloften gebroken met een vrouw, dat geef ik toe, ja.’

‘Ja, heer!’ Als Slink boos keek, trilde zijn onderkin. Hij was even breed als de ouwe Beer, en als hij net zo oud werd zou hij ongetwijfeld ook even kaal worden. De helft van zijn haar was al uitgevallen, al kon hij niet ouder zijn dan veertig.

‘Ja, heer,’ zei Jon. ‘Ik reed met de wildlingen mee en at met hen, zoals de Halfhand mij had bevolen, en ik deelde mijn slaapvachten met Ygritte. Maar overgelopen ben ik niet, dat zweer ik u. Zodra dat mogelijk was, ben ik de Magnar ontvlucht, en ik heb nooit de wapens opgenomen tegen mijn broeders of het rijk.’

De oogjes van heer Slink bestudeerden hem. ‘Ser Glendon,’ gelastte hij, ‘leid de andere gevangene binnen.’

Ser Glendon was de lange kerel die Jon van zijn bed had gelicht. Toen hij het vertrek verliet gingen er vier mannen met hem mee, maar ze kwamen al snel terug met een gevangene, een kleine, vale, gehavende man die aan handen en voeten geketend was. Hij had maar een wenkbrauw, zijn haar groeide in een punt op zijn voorhoofd en zijn snor leek een vuile streep op zijn bovenlip, maar zijn gezicht was dik, bont en blauw en de meeste van zijn voortanden waren uitgeslagen. De mannen uit Oostwacht smeten de gevangene ruw op de vloer. Heer Slink keek met een frons op hem neer. ‘Is dit degene die je bedoelde?’

De gevangene knipperde met zijn geelwitte ogen. ‘Jawel.’ Pas op dat moment zag Jon dat het Ratelhemd was. Zonder zijn wapenrusting is hij een heel ander mens, dacht hij. ‘Jawel,’ herhaalde de wildling, ‘da’s de lafbek die de Halfhand vermoord heeft. Dat was hoog in de Vorstkaken, toen we de overige kraaien achterhaald en allemaal afgemaakt hadden. Met deze hier hadden we ook afgerekend als-ie niet om z’n waardeloze leven gesmeekt had en ons had aangeboden om bij ons te komen, als we ’m hebben wilden. De Halfhand zwoer dat-ie de lafbek nog eerder dood zou slaan, maar z’n wolf scheurde Qhorin half aan stukjes, en deze hier haalde hem de keel open.’ Hij wierp Jon een half tandeloze glimlach toe en spuwde bloed op zijn voet.

‘Wel?’ vroeg Slink op ruwe toon aan Jon. ‘Ontken je dat? Of wil je beweren dat Qhorin je opgedragen had, hem te doden?’

‘Hij zei…’ Jon zocht moeizaam naar woorden. ‘Hij zei dat ik alles moest doen wat ze van me vroegen.’

Slink keek het bovenvertrek rond, naar de andere mannen uit Oostwacht. ‘Denkt die jongen dat ik uit een knollenkar op mijn achterhoofd gevallen ben?’

‘Ditmaal zullen je leugens je niet redden, heer Sneeuw,’ zei ser Alliser Doren waarschuwend. ‘We trekken de waarheid wel uit je, bastaard.’

‘Ik heb de waarheid al gezegd. Onze garrons bezweken bijna, en Ratelhemd zat ons op de hielen. Qhorin zei tegen me dat ik moest doen of ik me bij de wildlingen aansloot. “Je moet niet terugdeinzen, wat ze ook van je vragen,” zei hij. Hij wist dat ze van me zouden eisen dat ik hem doodde. Ratelhemd zou hem toch wel hebben gedood, dat wist hij ook.’

‘Dus nu wil je beweren dat de grote Qhorin Halfhand bang voor deze figuur was?’ Slink keek naar Ratelhemd en snoof.

‘Iedereen vreest de Beenderheer,’ gromde de wildling. Ser Glendon gaf hem een trap, en hij verviel weer in stilzwijgen.

‘Dat heb ik nooit beweerd,’ hield Jon vol.

Slink sloeg met een vuist op tafel. ‘Ik heb genoeg gehoord! Ser Alliser wist wel wat voor vlees hij met jou in de kuip had. Je liegt dat je barst, bastaard. Maar dat duld ik niet, wees daarvan verzekerd. Je mag die eenarmige smid dan misleid hebben, maar niet Janos Slink. O nee! Janos Slink is niet iemand die makkelijk leugens slikt. Dacht je dat ik zaagsel in mijn hoofd had?’

‘Ik weet niet wat u in uw hoofd hebt. Heer.’

‘Als heer Sneeuw iets is, dan is het wel arrogant,’ zei ser Alliser.

‘Hij heeft Qhorin vermoord, zoals zijn medeoverlopers heer Mormont hebben vermoord. Het zou me niets verbazen als het allemaal deel uitmaakte van eenzelfde, afschuwelijk complot. Benjen Stark heeft er misschien ook de hand in gehad. Hoe weten we dat hij op dit moment niet bij Mans Roover in de tent zit? U weet hoe die Starks zijn, heer.’

‘Zeker,’ zei Janos Slink. ‘Ik ken ze maar al te goed.’

Jon pelde zijn handschoen af en toonde zijn verbrande hand. ‘Ik heb mijn hand verbrand toen ik heer Mormont tegen een ondode verdedigde. En mijn oom was een man van eer. Hij zou nooit zijn geloften gebroken hebben.’

‘Evenmin als jij?’ zei ser Alliser spottend.

Septon Cellador schraapte zijn keel. ‘Heer Slink,’ zei hij, ‘deze jongen weigerde zijn beloften fatsoenlijk in de sept te zeggen. Hij heeft het achter de Muur voor een hartboom gedaan. De goden van zijn vader, zei hij, maar het zijn ook de goden van de wildlingen.’

‘Het zijn de goden van het noorden, septon.’ Maester Aemon klonk hoffelijk, maar vastberaden. ‘Heren, toen Donal Nooy was gesneuveld, heeft deze jongeman het bevel over de Muur op zich genomen en hem tegen al de furie van het noorden verdedigd. Hij heeft zich moedig, trouw en vindingrijk betoond. Zonder hem zou u bij aankomst Mans Roover in deze stoel hebben aangetroffen, heer Slink. U doet hem groot onrecht aan. Jon Sneeuw was heer Mormonts persoonlijke oppasser en schildknaap. Hij was voor die taak gekozen omdat de opperbevelhebber vond dat hij een grote belofte inhield.’

‘Een belofte?’ zei Slink. ‘Die kan vals blijken te zijn. Hij heeft het bloed van Qhorin Halfhand aan zijn handen. U beweert dat Mormont hem vertrouwde, maar wat zegt dat? Ik weet hoe het is om verraden te worden door mensen die je vertrouwt. O ja. En ik weet ook hoe wolven zijn.’ Hij wees naar Jons gezicht. ‘Zijn vader is als verrader gestorven.’

‘Mijn vader is vermoord.’ Het kon Jon niet meer schelen wat ze met hem deden, maar hij zou niet toelaten dat ze nog meer leugens over zijn vader opdisten.

Slink liep paars aan. ‘Moord? Onbeschofte welp! Koning Robert was nog niet koud toen heer Eddard zich tegen zijn zoon keerde.’ Hij kwam overeind. Hij was korter dan Mormont, maar zijn borst en armen waren vlezig, en zijn maag paste daar goed bij. Een kleine gouden speer met een punt van rood email hield zijn mantel op de schouder bijeen. ‘Je vader is door het zwaard gestorven, maar hij was hooggeboren, een Hand des Konings. Voor jou is een strop mooi genoeg. Ser Alliser, breng deze overloper naar een ijscel.’

‘Heel verstandig, heer.’ Ser Alliser greep Jon bij zijn arm. Jon rukte zich los en greep de ridder zo woest bij de keel dat hij hem van de vloer tilde. Hij zou hem gewurgd hebben als de mannen uit Oostwacht hem niet hadden

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату