Niemand noemde haar nog Daenerys de Veroveraar, maar dat zou misschien wel gebeuren. Aegon de Veroveraar had met drie draken het westen veroverd, maar zij had Mereen ingenomen in minder dan een dag, met behulp van rioolratten en een houten pik.
Dat was wat ze had gedacht toen ze de kapiteins beval, hun schepen aan wal te trekken. De masten waren haar stormrammen geworden, en horden vrijgelatenen hadden de rompen afgebroken om er houten schermen, schildpadden, katapulten en ladders van te bouwen. De huurlingen hadden iedere ram een schunnige naam gegeven, en het was de grote mast van
Dany had zelf de aanval willen leiden, maar haar kapiteins hadden als uit een mond gezegd dat dat waanzin zou zijn, terwijl ze het anders nooit ergens over eens waren. In plaats daarvan was ze in een lang malienhemd op haar zilveren in de achterhoede blijven zitten. Maar ze had de stad van anderhalve mijl afstand horen vallen, toen het uitdagende geschreeuw van de verdedigers in angstig geschreeuw was veranderd. Op dat moment hadden haar draken alle drie tegelijk gebruld en de nacht met vuurstralen gevuld.
Toen het laatste verzet door de Onbezoedelden was gesmoord en de plundering achter de rug was, had Dany haar stad betreden. De doden lagen in zulke hoge stapels achter de ingeslagen poort dat haar vrijgelaten er bijna een uur voor nodig hadden gehad om een weg voor haar zilveren te banen. Joso’s Pik en de grote, met paardenhuiden bedekte houten schildpad die hem beschermd had, lagen er verlaten achter. Ze reed langs afgebrande gebouwen en gebroken ramen, over bakstenen straten waarvan de goten verstopt zaten met stijve, opgezwollen lijken. Juichende slaven hieven met bloed besmeurde handen naar haar op toen ze voorbijreed en noemden haar ‘Moeder’. Op de plaza voor de Grote Piramide stonden de Mereners verloren op een kluitje bij elkaar. De Grootmaesters hadden er in het ochtendlicht allesbehalve groot uitgezien. Ontdaan van hun juwelen en hun met franje versierde
‘Hoeveel?’ had een oude vrouw snikkend gezegd. ‘Hoeveel moet u er hebben, wilt u ons sparen?’
‘Honderddrieenzestig,’ was haar antwoord.
Ze had ze rond het plein aan houten palen laten spijkeren. ledere man wees naar zijn buurman. Toen ze het bevel gaf, had ze inwendig gekookt van woede, zodat ze zich een wrekende draak had gevoeld. Maar toen ze later de mannen passeerde die aan de palen hingen te sterven, toen ze hun gekreun hoorde en hun ingewanden en hun bloed rook… Met een frons legde Dany de spiegel weg.
Ze werd opgewacht door haar bloedruiters. In hun geoliede vlechten rinkelden zilveren belletjes, en ze droegen het goud en de juwelen van de doden. Mereen was onvoorstelbaar rijk geweest. Zelfs haar huurlingen leken verzadigd, althans voorlopig. Aan de andere kant van de kamer stond Grijze Worm in het eenvoudige uniform van de Onbezoedelden, zijn piekhelm onder een arm. Deze mannen kon ze tenminste vertrouwen, of dat hoopte ze althans… en Bruine Ben Pruym ook, de solide Ben met zijn grijswitte haar en zijn verweerde gezicht, op wie haar draken zo dol waren. En naast hem Daario, glinsterend van het goud. Daario en Ben Pruym, Grijze Worm, Irri, Jhiqui, Missandei… terwijl ze naar hen keek merkte Dany dat ze zich afvroeg wie de volgende zou zijn die haar verried.
‘Was de nacht net zo rustig als hij leek?’ vroeg Dany.
‘Daar ziet het wel naar uit, uwe genade,’ zei Bruine Ben Pruym. Dat deed haar genoegen. Mereen was meedogenloos geplunderd, het gebruikelijke lot van pas gevallen steden, maar Dany was vastbesloten er een eind aan te maken nu de stad van haar was. Ze had bepaald dat moordenaars moesten hangen, plunderaars een hand zouden verliezen en verkrachters hun manlijkheid. Er bungelden acht moordenaars aan de stadsmuren en de Onbezoedelden hadden een mand met bloedige handen en weke rode wormen gevuld, maar Mereen was weer rustig.
Er zoemde een vlieg om haar hoofd. Geergerd wuifde Dany hem weg, maar hij kwam bijna meteen terug. ‘Er zijn te veel vliegen in deze stad.’
Ben Pruym lachte blaffend. ‘Vanmorgen zaten er vliegen in mijn bier. Ik heb er een ingeslikt.’
‘Vliegen zijn de wraak van de dode.’ Daario glimlachte, en streelde de middelste tak van zijn baard. ‘Lijken brengen maden voort, en maden vliegen.’
‘Dan ontdoen we ons van de lijken. Te beginnen met die op de plaza beneden. Grijze Worm, zorg jij daarvoor?’
‘De koningin beveelt, en dezen hier gehoorzamen.’
‘Neem behalve zakken ook schoppen mee, Worm,’ ried Bruine Ben hem aan. ‘Die lui zijn overrijp. Ze vallen bij stukjes en beetjes van de palen, en krioelen van de…’
‘Dat weet hij. En ik ook.’ Dany herinnerde zich haar ontzetting bij de aanblik van de Plaza van Straf in Astapor.
‘Uwe genade,’ zei Missandei, ‘Ghiscari begraven hun geeerde doden in crypten onder hun state. Als u de beenderen schoon laat koken en aan hun verwanten teruggeeft, zou dat een vriendelijk gebaar zijn.’
‘Er hebben zich twee mannen aangediend om zich in uw glans te koesteren.’
Daario had in Mereen een volledige nieuwe garderobe bij elkaar geplunderd en vervolgens zijn drietandige baard en zijn krulhaar in een bijpassende kleur geverfd. Nu leken ook zijn ogen purper, alsof hij een verdwaalde Valyrier was. ‘Ze zijn vannacht gearriveerd met de
‘De meester van de
‘Ik zal eerst de gezant ontvangen.’
Dat bleek een vale man te zijn met een frettengezicht en halssnoeren van parels en gesponnen goud die zwaar om zijn nek hingen. ‘Aanbedene!’ riep hij. ‘Mijn naam is Ghael. Ik groet de Moeder der Draken namens koning Cleon van Astapor, Cleon de Grote.’
Dany verstijfde. ‘Ik had een raad ingesteld om Astapor te regeren. Een genezer, een geleerde en een priester.’
‘Uwe genade, die slinkse bandieten hebben uw vertrouwen beschaamd. Het bleek dat zij complotten smeedden om de Goede Meesters weer aan de macht te brengen en het volk te ketenen. De grote Cleon heeft hun samenzwering aan het licht gebracht en hun met een kapmes het hoofd afgehouwen, en het dankbare volk van Astapor heeft hem wegens zijn moed de kroon opgezet.’
‘Edele Ghael,’ zei Missandei in het dialect van Astapor, ‘is dat dezelfde Cleon die eens het bezit van Grazdan mo Ullhor was?’
Haar stem klonk onschuldig, maar de vraag bracht de gezant zichtbaar in verlegenheid. ‘Dezelfde,’ gaf hij
