toe. ‘Een groot man.’
Missandei boog zich naar Dany toe. ‘Die werkte als slager in Grazdans keuken,’ fluisterde het meisje in haar oor. ‘Men zei dat niemand in Astapor zo snel een varken kon slachten als hij.’
Ghael wreef over zijn mond. ‘Misschien kunnen we dat onder vier ogen bespreken, uwe genade?’
‘Ik heb geen geheimen voor mijn kapiteins en aanvoerders.’
‘Zoals u wenst. De grote Cleon verzoekt mij, u te zeggen hoezeer hij de Moeder der Draken toegewijd is. Uw vijanden zijn de zijne, zegt hij, en de voornaamsten onder hen zijn de Wijze Meesters van Yunkai. Hij stelt een verdrag tussen Astapor en Mereen voor, tegen de Yunkai.’
‘Ik heb gezworen dat Yunkai geen kwaad zou overkomen als de slaven daar werden vrijgelaten,’ zei Dany.
‘Die honden uit Yunkai zijn niet te vertrouwen, aanbedene. Op dit moment spannen zij tegen u samen. Er zijn nieuwe lichtingen opgeroepen die men voor de muren kan zien oefenen, er worden oorlogsschepen gebouwd, er zijn gezanten naar Nieuw Ghys en het westelijke Volantis gestuurd om bondgenootschappen te sluiten en zwaarden te huren. Ze hebben zelfs ruiters naar Vaes Dothrak gezonden om een
‘Een huwelijk? Met mij?’
Ghael glimlachte. Zijn tanden waren bruin en verrot. ‘De grote Cleon zal u vele sterke zonen schenken.’
Dany merkte dat ze geen woord kon uitbrengen, maar de kleine Missandei schoot haar te hulp. ‘Heeft zijn eerste vrouw hem zonen geschonken?’
De gezant keek haar aan. Hij was hier duidelijk niet blij mee.
‘De grote Cleon heeft drie dochters bij zijn eerste vrouw. Twee van zijn nieuwere vrouwen zijn zwanger. Maar hij is van plan hen allemaal te verstoten, als de Moeder der Draken ermee instemt met hem te huwen.’
‘Wat nobel van hem,’ zei Dany. ‘Ik zal alles wat u hebt gezegd overdenken, heer.’ Ze gaf opdracht Ghael lager in de piramide een onderkomen voor de nacht te geven.
Dat bleek ijdele hoop te zijn. De meester van de
Wat Dany nog het meest verbaasde, was haar eigen gebrek aan verbazing. Ze merkte dat ze aan Eroeh moest denken, het meisje van de Lhazareen dat ze eens had willen beschermen, en aan wat er met haar was gebeurd.
‘Slaven,’ zei hij. ‘Mijn ruimen zitten barstensvol ivoor, grijze amber, zorsenhuiden en andere fraaie spullen. Die wil ik hier graag voor slaven ruilen die ik in Lys en Volantis kan verkopen.’
‘We hebben geen slaven te koop,’ zei Dany.
‘Mijn koningin?’ Daario trad naar voren. ‘De rivieroever staat vol met Mereners die om verlof smeken, zich aan deze Qarthijn te mogen verkopen. Ze zwermen toe als vliegen.’
Dany was geschokt. ‘Ze willen zelf slaven worden?’
‘Degenen die daarheen komen zijn welbespraakt en van goede geboorte, lieve koningin. Dergelijke slaven zijn waardevol. In de Vrijsteden zullen ze leraren, schrijvers, bedslaven en zelfs genezers en priesters worden. Ze zullen in zachte bedden slapen, voedzaam eten krijgen en in states wonen. Hier zijn ze alles kwijt en leven ze in angst en ellende.’
‘Ik begrijp het.’ Misschien was het zo schokkend niet, als de verhalen over Astapor waar waren. Dany dacht even na. ‘Elke man die zichzelf als slaaf wenst te verkopen mag dat doen. Of elke vrouw.’ Ze hief een hand op. ‘Maar ze mogen hun kinderen niet verkopen, en een man zijn vrouw niet.’
‘In Astapor werd een tiende van de prijs aan de stad afgedragen, telkens als een slaaf in andere handen overging,’ zei Missandei tegen haar.
‘Dan doen wij het ook zo,’ besloot Dany. Oorlogen werden evenzeer met goud als met zwaarden beslist. ‘Een tiende. In goudgeld of zilverstukken, of in ivoor. Mereen heeft geen saffraan, kruidnagelen of zorsenhuiden nodig.’
‘Het zal gebeuren zoals u beveelt, roemrijke koningin,’ zei Daario. ‘Mijn Stormkraaien zullen uw tienden inzamelen.’
Als de Stormkraaien het inzamelden, zou minstens de helft van het goud zoek raken, wist Dany. Maar de Tweede Zonen waren geen haar beter, en de Onbezoedelden waren even ongeletterd als onomkoopbaar. ‘Laat alles opschrijven,’ zei ze. ‘Zoek onder de vrijgelatenen naar mannen die kunnen lezen, schrijven en rekenen.’
Na gedane zaken maakte de kapitein van de
‘Mijn goede ridders.’
Sterke Belwas hijgde van de klim toen hij hen binnenleidde. Allebei hadden ze een van zijn vlezige handen stevig om een arm. Ser Barristan liep met opgeheven hoofd, maar ser Jorah naderde met zijn blik op de marmeren vloer gericht.
Ze had zijn stem erg gemist, maar ze moest streng zijn. ‘Zwijg. Ik zeg wel wanneer u kunt spreken.’ Ze stond op. ‘Toen ik u die riolen instuurde, hoopte een deel van mij dat ik u voor het laatst had gezien. Het leek mij een passend einde voor leugenaars om in het vuil van slavenhandelaren te verdrinken. Ik meende dat de goden met u zouden afrekenen, maar nu bent u er weer. Mijn dappere ridders uit Westeros, een verklikker en een overloper. Mijn broer zou u allebei hebben opgehangen.’ Viserys in elk geval wel. Ze wist niet wat Rhaegar gedaan zou hebben. Ik geef toe dat u mij geholpen heeft, deze stad in te nemen…’
Ser Jorahs mond verstrakte. ‘Wij hebben deze stad voor u ingenomen. Wij rioolratten.’
‘Zwijg,’ zei ze weer… al school er waarheid in wat hij zei. Terwijl Joso’s Pik en de andere stormrammen op de poorten beukten en haar boogschutters zwermen brandpijlen over de muren schoten, had Dany onder dekking
