‘Ik weet dat u mij hebt verraden.’ Ze raakte haar buik aan, waarin haar zoon Rhaego te gronde was gegaan. ‘Ik weet dat een gifmenger door uw toedoen heeft geprobeerd mijn zoon te doden. Dat is wat ik weet.’
‘Nee… nee…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het was nooit mijn bedoeling… vergeef me. U moet mij vergeven.’
‘Moet ik dat?’ Het was te laat.
‘U hebt de oude man wel vergeven…’
‘Hij had mij voorgelogen inzake zijn naam. U hebt mijn geheimen verkocht aan de mannen die mijn vader hadden vermoord en zijn troon hadden geroofd.’
‘Ik heb u beschermd. Ik heb voor u gevochten. Ik heb voor u gedood.’
‘Ik ben als een rat voor u het riool in gekropen. Voor u.’
‘Daenerys,’ zei hij. ‘Ik heb je liefgehad.’
En daar was het dan.
‘Nee.’ Hij stak een hand naar haar uit. ‘Daenerys, alsjeblieft, luister naar me…’
Ze sloeg zijn hand weg. ‘Heb de euvele moed niet, mij ooit nog aan te raken of bij de naam te noemen. U hebt tot zonsopgang om uw bezittingen te vergaren en deze stad te verlaten. Als u na het aanbreken van de dag nog in Mereen wordt aangetroffen, laat ik u door Sterke Belwas de n)ek omdraaien. Wees daar verzekerd van.’
Ze keerde hem met zwiepende rokken de rug toe.
‘De koningin heeft een goed hart,’ spon Daario in zijn donkerpaarse bakkebaarden, ‘maar die man is gevaarlijker dan alle Oznaks en Mero’s bij elkaar.’ Zijn sterke handen streelden de gevesten van zijn identieke klingen, de twee wellustige gouden vrouwen.
‘U hoeft het woord niet eens te spreken, stralende. Knik slechts heel even, en uw Daario gaat zijn lelijke kop voor u halen.’
‘Laat hem met rust. De weegschaal is nu in evenwicht. Laat hem naar huis gaan.’ Dany stelde zich voor hoe Jorah tussen oude, knoestige eiken en rijzige dennen liep, langs bloeiende doornstruiken, grijze stenen met baarden van mos, en kleine kreekjes die ijskoud van steile hellingen stroomden. Ze zag hem een zaal van oude, reusachtige houtblokken binnengaan waarin honden bij de haard sliepen en waar de krachtige geur van vlees en mede in de rokerige lucht hing. ‘We zijn klaar voor vandaag,’ zei ze tegen haar kapiteins.
Ze slaagde er maar net in, de brede marmeren trap niet op te hollen. Irri hielp haar uit haar hofkostuum in wat prettiger zittende kleren, een wijde wollen broek, een losse vilten tuniek, een beschilderd Dothraki-vest. ‘U beeft,
‘Ik heb het koud,’ loog Dany. ‘Breng me het boek dat ik gisteravond las.’ Ze wilde zichzelf verliezen in de woorden, in andere tijden en andere plaatsen. De dikke, leren band stond vol met liederen en verhalen uit de Zeven Koninkrijken. Eigenlijk verhalen voor kinderen, te eenvoudig en fantastisch om echte geschiedenis te zijn. Alle helden waren rijzig en knap en de verraders herkende je aan hun rusteloze blik. Toch was ze er dol op. Gisteravond had ze over de drie prinsessen in de rode toren gelezen, die door de koning waren opgesloten omdat ze de misdaad hadden begaan om mooi te zijn.
Toen haar dienstmaagd het boek bracht, vond Dany zonder moeite de bladzijde waar ze gebleven was, maar het hielp niet. Ze merkte dat ze vijf, zes keer dezelfde passage las.
‘Uwe genade?’
Ze keerde zich om en zag ser Barristan achter haar staan. ‘Wat wilt u nu nog van me, ser? Ik heb u gespaard, ik heb u in dienst genomen, gunt u mij nu wat rust.’
‘Vergeef mij, uwe genade. Het was alleen… nu u weet wie ik ben…’ De oude man aarzelde. ‘Een ridder van de Koningsgarde verkeert dag en nacht in ’s konings nabijheid. Om die reden eist onze gelofte dat wij zijn geheimen even goed bewaken als zijn leven. Maar de geheimen van uw vader behoren nu rechtens aan u toe, samen met zijn troon, en… ik dacht dat u mij misschien dingen wilde vragen.’
‘Viserys was nog een kind, en de koning beschermde hem zoveel mogelijk. In uw vader school altijd al iets van waanzin, denk ik nu. Toch was hij ook innemend en vrijgevig, dus werd het hem vergeven als hij eens een steekje liet vallen. Zijn regering begon uiterst veelbelovend… maar naarmate de jaren verstreken, liet hij vaker steken vallen, totdat…’
Dany onderbrak hem. ‘Moet ik dit nu horen?’
Ser Barristan dacht even na. ‘Misschien niet. Niet nu.’
‘Niet nu,’ beaamde ze. ‘Op een dag. Op een dag moet u mij alles vertellen. De goede en de slechte dingen. Er valt toch wel iets goeds over mijn vader te vertellen?’
‘Zeker, uwe genade. Over hem, en over zijn voorgangers. Uw grootvader Jahaerys en zijn broer, hun vader Aegon, uw moeder… en Rhaegar. Over hem het meest van allemaal.’
‘Ik wilde dat ik hem gekend had.’ Haar stem klonk weemoedig.
‘Ik wilde dat hij u gekend had,’ zei de oude ridder. ‘Als u eraan toe bent, zal ik u alles vertellen.’
Dany kuste hem op zijn wang en zond hem weg.
Die avond brachten haar dienstmaagden haar lamsvlees met een salade van in wijn gedrenkte rozijnen en wortelen, en een warm brood van bladerdeeg waar de honing van afdroop. Ze kreeg er niets van naar binnen.
Later, toen het tijd was om te gaan slapen, nam Dany Irri bij zich in bed, voor het eerst sinds het schip. Maar zelfs terwijl ze rilde van genot en met haar vingers door het dikke, zwarte haar van haar dienstmaagd
