varen.

Jon deed een stap naar de tent met in zijn achterhoofd de Winterhoorn, maar de schaduwkat versperde hem met zwiepende staart de weg. De neusgaten van het beest sperden zich open, en kwijl droop van zijn slagtanden. Hij ruikt mijn angst. Op dat moment miste hij Spook meer dan ooit. Achter hem gromden de twee wolven.

‘Banieren,’ hoorde hij Varamyr mompelen. ‘Ik zie gouden banieren, o…’ Een mammoet stampte trompetterend langs. In de houten toren op zijn rug zaten een stuk of zes boogschutters. ‘De koning… nee…’

Toen wierp de gedaanteverwisselaar zijn hoofd in zijn nek en krijste.

Het geluid was angstwekkend en doordringend, en bezwangerd met een folterende pijn. Varamyr viel kronkelend op de grond, en de kat krijste ook… en heel hoog aan de oostelijke hemel, voor de wolkenwand, zag Jon de adelaar branden. Een hartslag lang fonkelde hij helderder dan een ster, in rood, goud en oranje gehuld. Zijn vleugels maaiden woest door de lucht alsof hij bij de pijn vandaan zou kunnen vliegen. Hij steeg verder op, nog verder, en alsmaar verder. Bij het gekrijs was Val met een wit gezicht de tent uit gekomen.

‘Wat is er, wat is er gebeurd?’ Varamyrs wolven vochten met elkaar, en de schaduwkat was het bos in gerend, maar de man lag nog op de grond te kronkelen. ‘Wat is er met hem?’ wilde Val weten, dodelijk ontzet. ‘Waar is Mans?’

‘Daar,’ wees Jon. ‘Weg, de strijd tegemoet.’ De koning leidde met blikkerend zwaard zijn onregelmatige wig op een kluwen wachtruiters af.

‘Weg? Hij kan niet weg, niet nu. Het is begonnen.’

‘De slag?’ Hij keek toe hoe de wachtruiters voor Harma’s bloedige hondenkop uiteen weken. De rovers schreeuwden, hakten en dreven de mannen in het zwart onder de bomen terug. Maar uit het bos kwamen nog meer mannen, een stoet ruiters. Ridders op strijdrossen, zag Jon. Harma zou zich moeten hergroeperen en omdraaien om hun het hoofd te bieden, maar de helft van haar mannen was te ver doorgedraafd.

‘De geboortel’ schreeuwde Val tegen hem.

Overal schalden trompetten, schel en onbeschaamd. De wildlingen hebben geen trompetten, alleen krijgshoorns. Dat wisten ze zelf net zo goed als hij. In de war gebracht door het geluid zette het vrije volk het op een lopen, sommigen naar het gevecht toe, anderen ervandaan. Een mammoet stierde dwars door een kudde schapen heen terwijl drie mannen die naar het westen wilden drijven. De trommen dreunden en de wildlingen deden hun best om formaties en slagordes te vormen, maar ze waren te laat, te ongeorganiseerd, te traag. De vijand dook uit het bos op, uit het oosten, het noordoosten, het noorden: drie grote colonnes zware ruiterij, een en al donker glanzend staal en lichte wollen wapenrokken. Niet de mannen van Oostwacht, dat was slechts een rij verkenners geweest. Een leger. De koning? Jon was al evenzeer in de war als de wildlingen. Kon het zijn dat Robb terug was? Was de knaap op de IJzeren Troon eindelijk in actie gekomen? ‘Ga liever de tent weer in,’ zei hij tegen Val.

Aan de overkant van het slagveld was de ruitercolonne over Harma de Hondenkop heen gespoeld. Een tweede boorde zich in de flank van Tormunds speerstrijders, en hij en zijn zoons deden wanhopig hun best hen te stuiten. Maar de reuzen klommen op hun mammoets, en dat beviel de ruiters op hun bepantserde paarden helemaal niet. Hij zag de verschillende rossen schreeuwen en alle kanten op rennen bij de aanblik van die stampende bergen. Maar aan de wildlingenkant heerste ook angst. Honderden vrouwen en kinderen renden bij de veldslag weg, sommigen recht onder de hoeven van garrons. Hij zag de hondenkar van een oude vrouw afbuigen, dwars over het pad van drie strijdwagens. Krakend botsten ze tegen elkaar op.

‘Goden,’ fluisterde Val, ‘goden, waarom doen ze dit?’

‘Ga de tent in en en blijf bij Dalla. Het is hier niet veilig.’ In de tent zou het niet veel veiliger zijn maar dat hoefde zij niet te weten.

‘Ik moet de vroedvrouw zoeken,’ zei Val.

‘Jij bent de vroedvrouw. Ik blijf hier tot Mans terugkomt.’ Hij had Mans uit het oog verloren, maar nu vond hij hem weer, bezig zich een weg door een drom ruiters te houwen. De mammoets hadden de middelste colonne verpletterd, maar de twee andere sloten zich als een tang. Aan de oostrand van de kampen schoten een paar boogschutters brandpijlen op de tenten af. Hij zag hoe een mammoet een ruiter uit het zadel plukte en met een zwaai van zijn slurf veertig voet wegzwiepte. Wildlingen stroomden langs, vrouwen en kinderen die bij de strijd vandaan holden, sommigen voortgedreven door mannen. Een paar van hen wierpen Jon duistere blikken toe, maar hij had Langklauw in zijn hand, en niemand viel hem lastig. Zelfs Varmyr vluchtte. Op handen en voeten kroop hij weg. Steeds meer mannen stroomden het bos uit, nu niet langer alleen ridders, maar ook vrijruiters, bereden boogschutters en wapenknechten met kolders en pothelmen, tientallen krijgslieden, honderden, met boven hun hoofd een zee van glanzende banieren. Ze wapperden zo hard in de wind dat Jon de wapentekens niet kon zien, maar hij ving een glimp op van een zeepaard, een veld met vogels, een bloemenkrans. En geel, zoveel geel, gele banieren met een rood devies; wiens wapen was dat?

In het oosten, noorden en noordoosten zag hij groepjes wildlingen die probeerden stand te houden en te vechten, maar de aanvallers beschikten over stalen harnassen en zware paarden. In het heetst van de strijd zag Jon Mans hoog oprijzen in zijn stijgbeugels. Door zijn rood-zwarte mantel en zijn helm met de ravenvleugels was hij gemakkelijk te herkennen. Hij had zijn zwaard opgeheven, en mannen verzamelden zich rondom hem. Toen boorde zich een wig van ridders met lans, zwaard en langbijl in het groepje. Mans’ merrie kwam trappelend op haar achterbenen omhoog, en een speer trof haar pal in de borst. Toen werd hij door het stalen tij overspoeld. Het is afgelopen, dacht Jon, ze gaan eraan. De wildlingen vluchtten en smeten hun wapens weg: Hoornvoeters, holbewoners, Thenns met bronzen schubbenpantsers, alles sloeg op de vlucht. Mans was weg, iemand zwaaide met Harma’s hoofd op een staak, Tormunds linies waren aan flarden. Alleen de reuzen op hun mammoets hielden stand, harige eilandjes in een zee van rood staal. De vuren sprongen van tent naar tent en hier en daar ging ook een hoge den in vlammen op. En door de rook heen kwam de volgende wig van geharnaste ruiters op gepantserde paarden. Boven hen zweefden de grootste banieren tot dan toe, koninklijke standaards, als lakens zo groot: een gele met lange, puntige wimpels die een vlammend hart toonde, en een tweede als een laken van gedreven goud met een zwarte hertenbok erop die danste en rimpelde in de wind.

Robert, dacht Jon een krankzinnig ogenblik, denkend aan die arme Owen, maar toen de trompetten nogmaals schalden en de ridders aanvielen, was de naam die ze riepen ‘Stannis! Stannis! STANNIS!’

Jon wendde zich af en liep de tent in.

Arya

Aan een verweerde galg buiten de herberg hing het gebeente van een vrouw. Bij iedere windvlaag draaide en rammelde het. Ik ken deze herberg. Maar toen zij hier onder het waakzaam oog van septa Mordane met haar zuster Sansa de nacht had doorgebracht, had er nog geen galg voor de deur gestaan. ‘We kunnen hier beter niet binnengaan,’ besloot Arya plotseling. ‘Misschien spookt het er.’

‘Weet jij hoe lang ik al geen beker wijn meer heb gehad?’ Sandor sprong uit het zadel. ‘Bovendien moeten we erachter zien te komen wie de Robijnvoorde in handen heeft. Blijf jij dan bij de paarden, dat zal me een rotzorg wezen.’

‘En als ze je herkennen?’ Sandor nam niet meer de moeite zijn gezicht te verbergen. Het interesseerde hem blijkbaar niet meer wie hem zou herkennen. ‘Misschien proberen ze je gevangen te nemen.’

‘Dat moeten ze dan maar doen.’ Hij maakte zijn zwaard wat losser in de schede en duwde de deur open.

Arya zou nooit meer zo’n kans krijgen om te ontsnappen. Ze kon er op Angsthaas vandoor gaan en tevens Vreemdeling meenemen. Ze beet op haar lip. Toen bracht ze de paarden naar de stallen en ging ook naar binnen. Ze kennen hem. Dat bleek wel uit de stilte. Maar dat was het ergste niet. Arya wist ook wie zij waren. Niet de magere waard, de vrouwen of de landarbeiders bij de haard. Maar die anderen. De krijgslieden. Ze kende de krijgslieden.

‘Op zoek naar je broer, Sandor?’ Polvers hand stak in het keurslijfje van het meisje op zijn schoot, maar nu

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату