‘Graniet brandt niet zo licht,’ zei Stannis. ‘Het kasteel kan te zijner tijd herbouwd worden. Het zijn niet de muren die de heer maken. Dat doet de man. Jouw noorderlingen kennen mij niet en hebben ook geen reden mij een warm hart toe te dragen, maar toch zal ik in de veldslagen die nog komen gaan, hun kracht nodig hebben. Ik heb een zoon van Eddard Stark nodig om hen achter mijn banier te krijgen.’
‘Nee, jij vergeet je plaats,’ antwoordde koning Stannis. Melisandre legde een warme hand op Jons arm. ‘Een koning kan met een pennenstreek de smet van bastaardij wegnemen, heer Sneeuw.’
‘Jon.’ Melisandre was zo dichtbij dat hij de warmte van haar ademhaling voelde. ‘R’hllor is de enige ware god. Een gelofte, aan een boom afgelegd, heeft niet meer macht dan een die je aan je schoenen aflegt. Open je hart en laat het licht van de Heer binnenstromen. Verbrand die weirbomen en aanvaard Winterfel als een geschenk van de Heer des Lichts.’
Toen Jon nog heel jong was geweest, te jong om te begrijpen wat het betekende om een bastaard te zijn, placht hij ervan te dromen dat Winterfel eens aan hem zou toebehoren. Later, toen hij ouder was, had hij zich voor die dromen geschaamd. Winterfel zou naar Robb gaan, en daarna naar diens zonen, of naar Bran of Rickon. En na hen kwamen Sansa en Arya. Het was zelfs een vorm van ontrouw om iets anders te dromen, alsof hij hen in zijn hart verried en op hun dood uit was.
… was opnieuw een eedbreker worden.
Koning Stannis staarde weer naar het noorden, terwijl zijn gouden mantel van zijn schouders golfde. ‘Het kan zijn dat ik me in je vergis, Jon Sneeuw. We weten allebei wat er van bastaarden wordt gezegd. Je bezit misschien niet de eer van je vader of je broers bekwaamheden in de strijd. Maar jij bent het wapen dat de Heer mij heeft gegeven. Ik heb jou hier gevonden, zoals jij die bergplaats met drakenglas onder aan de Vuist hebt gevonden, en ik ben van plan je te gebruiken. Zelfs Azor Ahai heeft zijn oorlog niet alleen gewonnen. Ik heb duizend wildlingen gedood, er nog eens duizend gevangengenomen en de rest verjaagd, maar we weten allebei dat ze weer terug zullen komen. Dat heeft Melisandre in haar vuren geschouwd. Die Tormund Dondervuist is waarschijnlijk op dit moment bezig ze weer te verzamelen en een nieuwe aanval voor te bereiden. En hoe harder we elkaar laten bloeden, hoe zwakker we zullen zijn als de ware vijand ons overvalt.’
Tot dat besef was Jon ook gekomen. ‘Een waar woord, uwe genade.’ Hij vroeg zich af waar deze koning naartoe wilde.
‘Terwijl jouw broeders worstelden met de beslissing wie hen zou moeten aanvoeren, heb ik met die Mans Roover gesproken.’ Hij knarsetandde. ‘Een koppige kerel, en nog hoogmoedig bovendien. Hij laat mij geen andere keus dan hem aan de vlammen over te leveren. Maar we hebben nog anderen gevangengenomen, andere leiders. De man die zich de Beenderheer noemt, een paar van hun clanhoofden, de nieuwe Magnar van Thenn. Dit zal je broeders evenmin bevallen als je vaders heren, maar ik ben van plan de wildlingen doorgang door de Muur te verlenen… iedereen die mij trouw zweert, de gelofte aflegt dat hij de koningsvrede en de koninklijke wet zal handhaven en de Heer des Lichts als god zal aanvaarden. Zelfs de reuzen, voor zover hun grote knieen buigzaam zijn. Ik zal hun toestaan, zich in de Gift te vestigen zodra ik die aan jullie nieuwe opperbevelhebber ontworsteld heb. Wanneer de kille wind opsteekt, zullen we samen leven of sterven. Het is tijd dat we de gelederen tegen de gezamenlijke vijand sluiten.’ Hij keek Jon aan.
‘Ben je het daarmee eens?’
‘Mijn vader droomde ervan, de Gift opnieuw te bevolken,’ gaf Jon toe. ‘Hij en mijn oom Benjen spraken daar altijd over.’
‘Goed,’ zei koning Stannis, ‘want de zekerste weg om een nieuw verbond te bezegelen is een huwelijk. Ik ben van plan de heer van Winterfel aan die wildlingenprinses uit te huwelijken.’
Misschien had Jon te lang met het vrije volk opgetrokken, want hij kon zijn lachen niet inhouden. ‘Uwe genade,’ zei hij, ‘gevangen of niet, als u denkt dat u Val gewoon aan mij kunt weggeven, vrees ik dat u nog wel wat over wildlingenvrouwen te leren hebt. Laat diegene die met haar trouwt, erop voorbereid zijn dat hij naar haar torenraam zal moeten klimmen en haar met zijn zwaard op haar keel moet ontvoeren.’
‘Nee,’ zei Jon, te snel. De koning sprak over Winterfel, en Winterfel was niet iets om lichtvaardig van de hand te wijzen. ‘Ik bedoel… dit komt allemaal wel erg plotseling, uwe genade. Mag ik u om bedenktijd verzoeken?’
‘Zoals je wilt. Maar denk wel snel. Ik ben geen geduldig man, zoals je zwarte broeders op het punt staan te ontdekken.’ Stannis legde een magere, knokige hand op Jons schouder. ‘Rep met geen woord over wat we hier vandaag besproken hebben. Tegen niemand. Maar wanneer je terugkomt hoef je slechts je knie te buigen, je zwaard aan mijn voeten te leggen en te zweren dat je mij zult dienen, en je zult opstaan als Jon Stark, heer van Winterfel.’
Tyrion
Toen hij door zijn dikke houten celdeur heen geluiden hoorde, bereidde Tyrion Lannister zich voor op de dood.
Hij vroeg zich af of hij hier in het donker gedood zou worden of de stad door gesleept, zodat zijn hoofd door ser Ilyn Peyn kon worden afgehakt. Na die klucht van een rechtszitting gaven zijn lieve zuster en zijn liefhebbende vader er misschien de voorkeur aan, zich in stilte van hem te ontdoen in plaats van een publieke terechtstelling te riskeren.
Toen de sleutels rinkelden en zijn celdeur knarsend naar binnen draaide, drukte Tyrion zich ruggelings tegen de vochtige muur aan en wenste dat hij een wapen had.
Toortslicht viel op zijn gezicht. Hij schermde met een hand zijn ogen af. ‘Schiet op, ben je soms bang voor een dwerg? Doe het dan, pokdalige hoerenzoon.’ Door het lange zwijgen was zijn stem schor geworden.
