‘Ik heb hem gezien. Hij lijkt op Robert. En hij aanbidt hem nog ook. Moet ik hem zeggen hoe vaak zijn teerbeminde vader ooit aan hem heeft gedacht? Mijn broer maakte graag kinderen, maar als ze eenmaal geboren waren, vond hij ze maar lastig.’

‘Hij vraagt iedere dag naar u, hij…’

‘Zo meteen word ik kwaad, Davos. Ik wil niets meer over dat bastaardjong horen.’

‘Hij heet Edric Storm, sire.’

‘Ik weet hoe hij heet. Heeft iemand ooit zo’n passende naam gedragen? Je kunt eraan horen dat hij een bastaard is, dat hij van hoge afkomst is en dat hij beroering wekt. Edric Storm. Zo. Ik heb het gezegd. Tevreden, heer Hand?’

‘Edric…’ begon hij.

‘… is maar een jongen! Zelfs als hij zijns gelijke niet had, dan deed dat er nog niet toe. Mijn plicht geldt het rijk.’ Zijn hand zwiepte over de Beschilderde Tafel. ‘Hoeveel jongens wonen er in Westeros? Hoeveel meisjes? Hoeveel mannen, hoeveel vrouwen? Het duister zal ze allemaal verzwelgen, zegt zij. De nacht zonder einde. Ze spreekt van profetieen… een held, wedergeboren in zee; levende draken, uitgebroed uit dode steen… ze spreekt van tekenen en zweert dat ze naar mij verwijzen. Ik heb hier nooit om gevraagd, net zomin als ik erom heb gevraagd om koning te zijn. Maar kan ik het wagen, geen acht op haar te slaan?’ Hij knarste met zijn tanden. ‘We kiezen ons eigen lot niet. Desondanks moeten we… moeten we onze plicht doen, zo is het toch? Groot of klein, we moeten onze plicht doen. Melisandre zweert dat ze mij in haar vlammen heeft gezien, oog in oog met het duister, Lichtbrenger hoog geheven. Lichtbrenger!’ Stannis snoof honend. ‘Het glimt mooi, dat wil ik wel toegeven, maar op het Zwartewater heeft dat magische zwaard me geen betere diensten bewezen dan welk doodgewoon stuk staal ook. Een draak zou die slag wel beslist hebben. Eens heeft Aegon hier net als ik op deze tafel staan neerkijken. Denk je dat we hem vandaag de dag Aegon de Veroveraar zouden noemen als hij geen draken had gehad?’

‘Uwe genade,’ zei Davos, ‘de prijs…’

‘Ik weet wat de prijs is! Toen ik vannacht in die haard staarde, zag ik ook van alles in de vlammen. Ik zag een koning met een kroon van vuur om zijn slapen. Hij brandde… hij brandde, Davos. Zijn eigen kroon verteerde zijn vlees en verbrandde hem tot as. Denk je dat ik Melisandre nodig heb om me te vertellen wat dat betekent? Of jou?’ De koning bewoog, zodat zijn schaduw over Koningslanding viel. ‘Als Joffry sterft… wat is het leven van een bastaardjongen, vergeleken met een heel koninkrijk?’

‘Alles,’ zei Davos zacht.

Stannis keek hem met opeengeklemde kaken aan. ‘Ga,’ zei de koning ten slotte, ‘voordat je jezelf de kerker weer in praat.’

Soms is de stormwind zo krachtig dat een man geen andere keus heeft dan de zeilen te strijken. ‘Jawel, uwe genade.’ Davos boog, maar Stannis was hem zo te zien al vergeten.

Toen hij uit de Stenen Trom naar buiten liep was het kil op de binnenplaats. Er stond een stevige oostenwind die de banieren langs de muren lawaaierig deed zwiepen en klapperen. Davos rook de zilte lucht. De zee. Hij hield van die geur, die hem ernaar deed verlangen weer een dek onder zijn voeten te hebben, de zeilen te hijsen en naar het zuiden te varen, naar Marya en zijn twee kleintjes. Hij dacht nu vrijwel dagelijks aan hen en ’s nachts nog meer. Een deel van hem zou het liefst naar huis gaan, met medeneming van Devan. Maar dat kan niet. Nog niet. Ik ben nu heer, en de Hand des Konings, ik mag hem niet in de steek laten.

Hij richtte zijn blik omhoog om de muren in ogenschouw te nemen. In plaats van tinnen keken er ontelbare grotesken en gargouilles op hem neer, allemaal verschillend: gevleugelde serpenten, griffioenen, demonen, manticora’s, minotaurussen, basilisken, hellehonden, slangdraken en talloze schepsels die nog vreemder waren. Ze ontsproten aan de kantelen van de burcht alsof ze zo gegroeid waren. En de draken waren overal. De Grote Zaal was een draak die op zijn buik lag en die je via de muil betrad. De keuken was een opgekrulde draak; de rook en de damp van de ovens kwam door zijn neusgaten naar buiten. De torens waren draken die op de muren in elkaar doken of klaarstonden om weg te vliegen; de Windwurm leek tartend te schreeuwen, terwijl de Zeedrakentoren sereen over de golven staarde. Kleinere draken omlijstten de poorten. Uit de muren staken drakenklauwen die toortsen vastklemden, grote stenen vleugels vouwden zich om de smidse en de wapenzaal, en de bogen, bruggen en buitentrappen hadden de vorm van drakenstaarten. Davos had vaak horen vertellen dat de tovenaars van Valyria niet als gewone steenhouwers hakten en beitelden, maar de steen met vuur en magie kneedden zoals een pottenbakker zijn klei. Maar nu bekroop hem de twijfel. Gesteld dat het echte draken zijn die op de een of andere manier in steen zijn veranderd?

‘Als de rode vrouw die tot leven wekt, stort het kasteel in, denk ik zo. Wat zijn dat voor draken, die vol met kamers, trappen en meubilair zitten? En vensters. En schoorstenen. En afvoerschachten van gemakken.’

Toen Davos opzij keek zag hij Salladhor Saan naast zich staan.

‘Betekent dit, dat je mij mijn verraad hebt vergeven, Salla?’

De oude piraat bewoog waarschuwend zijn vinger. ‘Vergeven, ja. Vergeten, nee. Al dat goeie goud op Klauweiland dat van mij had kunnen zijn. Als ik daar zo aan denk, dan voel ik mij oud en moe. Als ik verarmd aan mijn end kom, zullen mijn echtgenotes en concubines je vervloeken, Uienridder. Heer Celtigar had vele goede wijnen die ik nu niet proef, een zeearend die hij had geleerd van zijn pols op te vliegen, en een magische hoorn om de kraken uit de diepten op te roepen. Zo’n hoorn zou heel nuttig zijn om Tyroshi en andere hinderlijke figuren naar de kelder te sturen. Maar bezit ik die hoorn om op te blazen? Nee, omdat de koning mijn oude vriend tot zijn Hand heeft benoemd.’ Hij schoof een arm door die van Davos en zei: ‘De mannen van de koningin mogen je niet, oude vriend. Ik hoor dat een zekere Hand zijn eigen vrienden heeft lopen maken.’

Jij hoort te veel, ouwe piraat. Een smokkelaar deed er goed aan de mensen net zo grondig te kennen als het tij, of hij zou zijn smokkelpraktijken niet overleven. De mannen van de koningin mochten dan vurige volgelingen van de Heer des Lichts blijven, het lagere volk op Drakensteen dreef zo langzamerhand weer terug in de richting van de oude vertrouwde goden. Men zei dat Stannis behekst was, dat Melisandre hem bij de Zeven had weggelekt om voor een schaduwdemon te buigen, en… de ergste zonde van allemaal… dat zij en haar god tegenover Stannis tekortgeschoten waren. En er waren ridders en jonkertjes die er precies zo over dachten. Davos had hen opgezocht, nadat hij hen met evenveel zorg had gekozen als eertijds zijn bemanning. Ser Gerald Gauer had op het Zwartewater onverzettelijk gestreden, maar men had hem naderhand horen zeggen dat R’hllor maar een slappe god was, dat hij zijn volgeling door een dwerg en een dode op de vlucht liet jagen. Ser Andries Estermont was een neef van de koning en had hem jaren geleden als schildknaap gediend. De Bastaard van Nachtzang had de achterhoede aangevoerd die Stannis’ aftocht naar de bescherming van Salladhor Saans galeien had gedekt, maar hij aanbad de Krijgsman met een geloof dat even vurig was als hijzelf. Mannen van de koning, niet van de koningin. Maar hij kon zich daar beter niet op beroemen.

‘Een zekere piraat uit Lys heeft eens tegen me gezegd dat een goede smokkelaar zorgvuldig uit het licht blijft,’ antwoordde Davos behoedzaam. ‘Zwarte zeilen, omwikkelde riemen, en een bemanning die weet te zwijgen.’

De man uit Lys lachte. ‘Een bemanning zonder tong is nog beter. Grote, sterke mannen die spreken, lezen, noch schrijven.’ Toen werd hij somberder. ‘Maar ik ben blij te weten dat iemand je rugdekking geeft, oude vriend. Wat denk je, zal de koning de jongen aan de rode priesteres geven? Een klein draakje maakt misschien een einde aan deze hele grote oorlog.’

Ouder gewoonte stak hij een hand naar zijn geluk uit, maar zijn vingerkootjes hingen niet meer om zijn nek, en hij greep in het niets. ‘Hij doet het niet,’ zei Davos. ‘Hij kan zijn eigen vlees en bloed geen kwaad doen.’

‘Dat zal heer Renling graag horen.’

‘Renling was een verrader die naar de wapens had gegrepen. Edric Storm heeft niets gedaan. Zijne genade is een rechtvaardig man.’

Salla haalde zijn schouders op. ‘Wij zien wel. Of jij. Wat mij betreft, ik keer naar zee terug. Zelfs nu varen er wellicht schurkachtige smokkelaars in de Zwartwaterbaai, in de hoop de wettige tol van hun heer te ontduiken.’ Hij sloeg Davos op zijn rug. ‘Pas op. Jij met je zwijgzame vrienden. Je bent tot grote hoogten gestegen, maar hoe hoger een man klimt, hoe dieper zijn val.’

Davos overpeinsde die woorden, terwijl hij de trap van de Zeedrakentoren beklom, naar de kamers van de

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату