moordenaars.

Satijn liet van schrik alles lopen toen het hoorngeschal klonk, maar Jon deed of hij het niet merkte. ‘Ga Dik eens aan zijn schouder schudden,’ zei hij tegen de jongen uit Oudstee, ‘anders slaapt hij straks nog door het gevecht heen.’

‘Ik ben bang.’ Satijns gezicht was akelig wit.

‘Zij ook.’ Jon zette zijn kruk tegen een kanteel om zijn langboog te pakken, spande het gladde, dikke taxushout uit Dorne en haakte de pees om de inkepingen. ‘Verspil geen pijlen tenzij je een duidelijk doelwit hebt,’ zei hij toen Satijn terugkwam na Dik te hebben gewekt. ‘We hebben hierboven een ruime voorraad, maar ruim is iets anders dan onuitputtelijk. En als je de pees weer opdraait, ga dan achter een kanteel staan en probeer je niet achter een vogelverschrikker te verstoppen, want die zijn van stro, en een pijl gaat daar dwars doorheen.’ Hij nam niet de moeite iets tegen Dik Follard te zeggen. Dik kon liplezen als er genoeg licht was en stelde ook belang in wat je zei, maar hij wist het allemaal al. Ze stelden zich aan drie zijden van de ronde toren op. Jon hing een pijlkoker aan zijn riem en haalde er een pijl uit. De schacht was zwart, de veren grijs. Terwijl hij hem op de pees zette, schoot hem iets te binnen dat Theon Grauwvreugd eens na een jachtpartij had gezegd. ‘De ever houdt zijn slagtanden en de beer zijn klauwen,’ had hij verklaard met dat typerende lachje van hem. ‘Maar niets is ook maar half zo sterfelijk als een grauwe ganzenveer.’

Jon was niet half zo’n goede jager als Theon, maar helemaal vreemd was de langboog hem niet. Er slopen donkere gedaanten om de wapenzaal, met hun rug tegen de stenen, maar hij zag ze niet goed genoeg om er een pijl aan te verspillen. In de verte hoorde hij geschreeuw, en hij zag hoe de boogschutters op de Wachttoren naar de grond schoten. Dat was te ver weg voor hem, maar toen hij bespeurde hoe zich vijftig pas verderop drie schaduwen van de oude stallen losmaakten klom hij tussen de kantelen, hief zijn boog op en spande hem. Ze renden, dus volgde hij hen en wachtte, wachtte…

Met een zacht gesuis vloog de pijl van zijn pees. Het volgende ogenblik klonk er een grom, en plotseling schoten er nog maar twee schaduwen over de binnenplaats. Ze gingen des te harder rennen, maar Jon had al een tweede pijl uit zijn koker gehaald. Ditmaal was hij te haastig en schoot hij mis. Tegen de tijd dat hij weer een pijl opzette waren de wildlingen weg. Hij zocht naar een nieuw doelwit en vond er vier die zich om de lege huls van de Bevelhebberstoren heen haastten. Het maanlicht blonk op hun speren en bijlen en de gruwelijke blazoenen op hun ronde leren schilden: schedels en beenderen, slangen, berenklauwen, verwrongen duivelskoppen. Het vrije volk, wist hij. De Thenns hadden schilden van verhard zwart leer met bronzen randen en knoppen, maar die waren eenvoudig en onversierd. Dit waren de lichtere schilden van rovers, gemaakt van teen. Jon trok de ganzenveer tot bij zijn oor, mikte en liet de pijl los, en toen zette hij een nieuwe pijl op, spande zijn boog en liet weer los. De eerste pijl doorboorde een schild met een berenklauw, de tweede een keel. De wildling schreeuwde toen hij viel. Links hoorde hij het lage gezoem van Dove Diks kruisboog en even later die van Satijn. ‘Ik heb er een!’ riep de jongen schor. ‘Ik heb er een in de borst geraakt!’

‘Raak er nog maar een,’ riep Jon.

Hij hoefde nu niet meer naar doelwitten te zoeken, want hij had ze voor het kiezen. Hij velde een wildlingenschutter die een pijl op zijn pees zette en schoot op een man die met een bijl op de deur van Hardins Toren inhakte. Hij miste, maar de pijl die in het eikenhout bleef natrillen bracht de wildling op andere gedachten. Pas toen hij wegrende zag Jon dat het Grote Puist was. Een halve hartslag later schoot de oude Mulling vanaf het dak van de Vuursteenbarak hem een pijl door zijn been en hij sleepte zich bloedend weg. Nou houdt hij wel op met over zijn puist te zemelen, dacht Jon.

Toen zijn koker leeg was haalde hij een nieuwe en ging bij een andere kanteel staan, zij aan zij met Dove Dik Follard. Voor iedere bout die van Dove Diks kruisboog vloog, schoot Jon drie pijlen af, maar dat was het voordeel van de langboog. Kruisbogen drongen dieper door, beweerden sommigen, maar ze waren traag, en herladen ging moeizaam. Hij hoorde hoe de wildlingen tegen elkaar schreeuwden, en ergens in het westen schalde een krijgshoorn. De wereld bestond uit maanlicht en schaduwen, en de tijd werd een eindeloze opeenvolging van opzetten, spannen en loslaten. Een wildlingenpijl doorboorde de keel van de strooien wachter naast hem, maar Jon Sneeuw merkte het nauwelijks. Gun me een goed schot op de Magnar van Thenn, bad hij tot zijn vaders goden. De Magnar was tenminste een vijand die hij kon haten. Gun me Styr.

Zijn vingers werden stijf en zijn duim bloedde, maar toch bleef Jon pijlen opzetten, spannen en loslaten. Vanuit zijn ooghoeken zag hij een vuurstraal, en toen hij keek zag hij dat de deur van de gemeenschapszaal in brand stond. Al na enkele ogenblikken stond de grote, houten zaal geheel in vuur en vlam. Hob-met-de-drie- Vingers en zijn helpers uit Molstee bevonden zich veilig en wel op de Muur, wist hij, maar toch was het een klap in zijn gezicht. ‘JON!’ schreeuwde Dove Dik met zijn trage tong, ‘De wapenzaal!’ Ze waren op het dak, zag hij. Eentje had er een toorts. Dik sprong tussen de kantelen om beter te kunnen mikken, bracht met een ruk zijn kruisboog naar zijn schouder, en liet zijn pijl op de toortsdrager afzoeven. Hij miste. De boogschutter beneden hem miste niet.

Zonder een geluid te maken tuimelde Follard met het hoofd vooruit van de borstwering. De binnenplaats was honderd voet onder hem. Jon hoorde de plof terwijl hij langs een strosoldaat gluurde in een poging te ontdekken waar de pijl vandaan gekomen was. Op nog geen tien voet van het lichaam van Dove Dik ving hij een glimp op van een leren schild, een haveloze mantel en een bos dik, rood haar. Door vuur gekust, dacht hij, brengt geluk. Hij hief zijn boog op, maar zijn vingers weigerden van elkaar te gaan, en ze verdween even plotseling als ze verschenen was. Hij draaide zich vloekend om en schoot een pijl af op de mannen op het dak van de wapenzaal, maar die miste hij ook.

Inmiddels stonden ook de stallen aan de oostkant in brand, en zwarte rook en plukjes brandend hooi zweefden uit de boxen naar buiten. Toen het dak instortte laaide er een brullende vlammenzee op, zo luid dat de krijgshoorns van de Thenns er bijna door overstemd werden. Ze kwamen vijftig man sterk over de koningsweg aandenderen, in gesloten formatie, hun schilden boven hun hoofd. Anderen zwermden uit door de moestuin, over het plavuizenhof en om de oude, droge put. Ze hadden zich door de deuren van maester Aemons woning in de houten burcht onder het roekenhuis heen gehakt, en op de Zwijgerstoren was een wanhopig gevecht gaande, zwaarden tegen bronzen bijlen. Dat was lood om oud ijzer. De poppenkast heeft zich verplaatst, dacht hij. Jon hobbelde naar Satijn en greep hem bij zijn schouder. ‘Kom mee,’ riep hij. Samen begaven ze zich naar de noordkant van de borstwering, waar de koningstoren uitzicht bood op de poort en Donal Nooys geimproviseerde muur van houtblokken, vaten en zakken graan. De Thenns waren hen voor. Ze droegen halfhelmen, en op hun lange leren hemden waren dunne koperen schijfjes genaaid. Velen hadden bronzen bijlen, al waren sommige van vuursteen. Nog meer hadden er korte steeksperen met bladvormige punten die rood glansden in het schijnsel van de brandende stallen. Schreeuwend in de Oude Taal bestormden ze de barricade, stootten toe met hun speren, hakten met hun bronzen bijlen en lieten met evenveel overgave zowel graan als bloed vloeien, terwijl de schutters die Donal Nooy op de trap had geposteerd het kruisboogbouten en pijlen op hen lieten regenen.

‘Wat moeten we doen?’ riep Satijn.

‘We schieten ze dood,’ riep Jon terug, een zwarte pijl in zijn hand.

Geen schutter had zich een makkelijker schot kunnen wensen. De Thenns hadden hun rug naar de koningstoren toegekeerd toen ze de halfronde barricade bestormden en over de zakken en vaten klauterden om de mannen in het zwart te bereiken. Het toeval wilde dat Jon en Satijn allebei hetzelfde doelwit uitzochten. Hij was net op de barricade geklommen toen er een pijl uit zijn nek sproot en een bout tussen zijn schouderbladen. Een halve hartslag later werd hij door een zwaard in zijn buik getroffen en viel hij boven op de man achter hem. Jon reikte omlaag naar zijn koker en merkte dat die weer leeg was. Satijn wond zijn kruisboog op. Hij liet hem daarmee doorgaan en ging zelf nieuwe pijlen halen, maar hij had nog geen drie stappen gezet, of drie voet voor hem klapte het luik open. Verdomme, en ik heb niet eens gehoord dat de deur ingeslagen werd.

Er was geen tijd om na te denken, een plan te beramen of om hulp te schreeuwen. Jon liet zijn boog vallen en stak een hand over zijn schouder, rukte Langklauw uit de schede en begroef de kling in het eerste hoofd dat uit de toren opdook. Brons was niet op Valyrisch staal berekend. De slag drong recht door de helm van de Thenn tot diep in zijn schedel en hij viel met veel lawaai naar beneden terug. Aan het geschreeuw kon Jon horen dat er nog meer achter hem aan kwamen. Hij week achteruit en riep Satijn. De volgende man die bovenkwam kreeg een kruisboogbout door zijn wang. Ook hij verdween weer. ‘De olie,’ zei Jon. Satijn knikte. Allebei pakten ze de dikke pannenlappen die ze bij het vuur hadden gelegd, tilden de zware ketel met kokende olie op en kiepten die door het

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату