Niet gewoon maar een toren?’
‘Ja.’ Jon greep haar hand.
‘Goed,’ fluisterde ze. ‘Ik wou nog een echt kasteel zien voor… voor ik…’
‘Je zult wel honderd kastelen zien,’ beloofde hij haar. ‘De strijd is voorbij. Maester Aemon zal je onder zijn hoede nemen.’ Hij raakte haar haren aan. ‘Je bent toch door vuur gekust? Dat brengt geluk. Er is meer dan een pijl nodig om jou te doden. Aemon trekt hem eruit en lapt je weer op, en dan krijg je wat papavermelk tegen de pijn.’
Daar moest ze alleen maar om glimlachen. ‘Weet je nog, de grot?
We hadden in de grot moeten blijven. Dat zei ik toch al?’
‘We gaan terug naar de grot,’ zei hij. ‘Je gaat niet dood, Ygritte. Dat gebeurt niet.’
‘O.’ Ygritte vlijde een hand om zijn wang. ‘Jij weet niets, Jon Sneeuw,’ zuchtte ze, en stierf.
Bran
Het is gewoon het zoveelste lege slot,’ zei Mira Riet terwijl ze over de woestenij van puin, ruines en onkruid keek.
‘Hodor.’ Hodor ging verstaan, zodat Bran verschoof. Hij was moe. Ze hadden uren gelopen.
Daar was Bran niet zo zeker van. Het Nachtfort kwam in een paar van ouwe Nans’ allergriezeligste verhalen voor. Hier had de Nachtkoning geheerst, voordat zijn naam in vergetelheid was geraakt. Hier had de Rattenkok de Andalenkoning zijn prins-metspekpastei voorgezet, hier hadden de negenenzeventig wachters op wacht gestaan, hier was de dappere jonge Danny Grind verkracht en vermoord. Dit was het slot waar koning Scherret zijn vloek over de Andalen van weleer had afgeroepen, waar de leerjongens waren geconfronteerd met het ding dat bij nacht kwam en waar de blinde Symeon Sterrenoog de hellehonden had zien vechten. Eens had Dolle Bijl over deze binnenplaatsen gelopen en deze torens beklommen om zijn broers in het donker af te slachten. Dat had zich natuurlijk allemaal honderden tot duizenden jaren geleden afgespeeld, en sommige dingen waren misschien helemaal nooit gebeurd. Maester Luwin had altijd gezegd dat je de verhalen van ouwe Nans nooit helemaal voor zoete koek moest aannemen. Maar toen zijn oom een keer bij vader op bezoek was geweest, had Bran hem naar het Nachtfort gevraagd. Benjen Stark had niet gezegd dat die verhalen waar waren, maar hij had ook niet gezegd dat het niet zo was. Hij had alleen zijn schouders opgehaald en gezegd: ‘We hebben het Nachtfort al tweehonderd jaar geleden verlaten,’ alsof dat een antwoord was.
Bran dwong zichzelf om rond te kijken. Het was een koude, maar heldere ochtend. De zon scheen aan een diepblauwe hemel, maar de
En er was geen doorgang.
Dat had Bran al gezegd. Hij had het bij herhaling gezegd, maar Jojen had erop gestaan het met eigen ogen vast te stellen. Hij had een groene droom gehad, zei hij, en zijn groene dromen logen niet.
‘We kunnen het er niet op wagen, prins,’ zei Jojen. ‘Ik heb u gezegd waarom niet.’
‘Maar er zijn
‘Dat hebt u al gezegd. Wij zijn met zijn vieren. U hebt uw broer geholpen, vooropgesteld dat hij het was, maar bijna ten koste van Zomer.’
‘Ik weet het,’ zei Bran ongelukkig. De schrikwolf had er drie gedood, misschien meer, maar er waren er te veel geweest. Toen ze een dichte cirkel rond de lange man zonder oren hadden gevormd, had hij geprobeerd door de regen weg te glippen, maar een van hun pijlen was achter hem aan gezoefd, en de plotselinge steek van pijn had Bran uit de huid van de wolf gedreven, zijn eigen lichaam weer in. Toen de storm eindelijk was gaan liggen waren ze in het donker op een kluitje gekropen, zonder vuur. Ze hadden fluisterend gesproken, als ze al spraken, naar Hodors zware ademhaling geluisterd en zich afgevraagd of de wildlingen de volgende morgen het meer zouden proberen over te steken. Bran had met zijn geest telkens opnieuw naar Zomer gezocht, maar de pijn die hij vond had hem doen terugdeinzen, zoals je je hand van een roodgloeiende ketel wegtrekt, ook al was je van plan geweest die te pakken. Alleen Hodor sliep die nacht, al woelend en draaiend, onder het gemompel van ‘Hodor, hodor.’ Bran was doodsbang dat Zomer ergens in het donker lag dood te gaan.
Op het rotsige eiland in het meer groeiden geen weirbomen, maar toch moesten de oude goden het hebben gehoord. Het duurde een tijdje voordat de wildlingen de volgende morgen vertrokken, omdat ze de lichamen van hun eigen doden en van de oude man die ze hadden vermoord helemaal uitkleedden en zelfs nog wat in het meer gingen vissen. Er kwamen een paar bange ogenblikken toen drie wildlingen het stenen pad ontdekten en het meer inliepen… maar het pad maakte een bocht en zij niet, en twee van de drie zouden verdronken zijn als de anderen hen er niet uit gehaald hadden. De lange kale schreeuwde iets tegen hen, en zijn woorden schalden over het water in een taal die zelfs Jojen niet kende. Een poosje later pakten ze hun speren en schilden, en braken op in noordnoordoostelijke richting, dezelfde richting als waarin Jon was verdwenen. Bran wilde ook weg, om Zomer te zoeken, maar de Riets weigerden dat. ‘We blijven nog een nacht,’ zei Jojen, ‘dan wordt de afstand tussen ons en de wildlingen groter. U wilt ze toch zeker niet nog eens tegenkomen?’ Later die middag kwam Zomer uit zijn onbekende schuilplaats terug, trekkend met zijn achterpoot. Nadat hij een deel van de lijken in de herberg had opgegeten en daarmee de kraaien had verdreven, zwom hij naar het eiland. Mira trok de afgebroken pijl uit zijn poot en wreef het sap van een paar planten die ze aan de voet van de toren had gevonden in de wond. De schrikwolf hinkte nog, maar elke dag een beetje minder, kwam het Bran voor. De goden hadden hem verhoord.
‘Misschien moeten we nog een fort proberen,’ zei Mira tegen haar broer. ‘Wie weet kunnen we ergens anders de poort door. Als jullie willen kan ik wel op verkenning uitgaan. Alleen schiet ik sneller op.’
Bran schudde zijn hoofd. ‘Als je naar het oosten gaat kom je bij Diepmeer, en daarna bij Koninginnenpoort. In het westen ligt IJsmark. Maar die zijn net zo, alleen kleiner. Alle poorten zijn verzegeld, behalve die bij Slot
