Zwart, Oostwacht en de Schaduwtoren.’
Daar zei Hodor ‘Hodor’ op, en de Riets wisselden een blik. ‘Laat ik dan tenminste boven op de Muur klimmen,’ besloot Mira. ‘Misschien zie ik daar iets.’
‘Wat verwacht je dan te zien?’ vroeg Jojen.
‘Iets,’ zei Mira, en ditmaal wist ze van geen wijken.
Maar hij was een verlamde jongen met nutteloze benen, dus kon hij alleen maar van onderaf toezien hoe Mira in zijn plaats naar boven ging.
Ze klom niet echt, niet zoals hij altijd had geklommen. Ze liep alleen de treden op die de Nachtwacht honderden, duizenden jaren geleden had uitgehouwen. Hij herinnerde zich dat maester Luwin had gezegd dat het Nachtfort het enige slot was waar de treden uit het ijs van de Muur zelf gehakt waren. Of misschien was het oom Benjen geweest. De nieuwere kastelen hadden houten of stenen trappen, of lange hellingbanen van aarde en grind.
‘Wanneer komt ze weer naar beneden?’ vroeg Bran aan Jojen.
‘Als ze klaar is. Ze zal uitvoerig willen kijken… naar de Muur en wat daarachter ligt. Wij moeten hier beneden hetzelfde doen.’
‘Hodor?’ zei Hodor twijfelend.
‘Misschien vinden we iets,’ hield Jojen vol.
Er waren heel veel donkere deuropeningen in het Nachtfort, en heel veel ratten. Bran hoorde ze door de gewelven, kelders en pikzwarte tunnels daartussen schuifelen. Jojen wilde ook beneden rondneuzen, maar daar zei Hodor ‘Hodor!’ op, en Bran zei ‘Nee!’
In het duister onder het Nachtfort huisden ergere dingen dan ratten.
‘Dit gebouw lijkt me oeroud,’ zei Jojen terwijl ze door een galerij liepen waar het zonlicht in stoffige schachten door lege ramen naar binnen viel.
‘Twee keer zo oud als Slot Zwart,’ herinnerde Bran zich. ‘Het was het eerste Muurfort, en het grootste.’ Maar het was ook als eerste verlaten, al ten tijde van de Oude Koning. Zelfs toen had het al voor driekwart leeggestaan en was het te duur in het onderhoud geweest. Koningin Alysanne de Goede had voorgesteld dat de Wacht het door een kleiner, nieuwer fort zou vervangen, slechts een mijl of zeven naar het oosten, waar de Muur om de oever van een mooi groen meer heen boog. Diepmeer was bekostigd met de juwelen van de koningin en gebouwd door de mannen die door de Oude Koning naar het noorden waren gezonden, en de zwarte broeders hadden het Nachtfort aan de ratten overgelaten. Maar dat was al twee eeuwen geleden. Nu was Diepmeer net zo leeg als het fort waarvoor het als vervanger had gediend, en het Nachtfort…
‘Er zijn hier spoken,’ zei Bran. Hodor had alle verhalen al eerder gehoord, maar Jojen misschien niet. ‘
Ze besteedden een halve dag aan het rondneuzen in het slot. Sommige torens waren ingestort en andere leken onveilig, maar ze beklommen de klokkentoren (geen klokken meer) en het roekenhuis (geen vogels meer). Onder het brouwhuis vonden ze een gewelf met enorme eiken vaten die hol galmden toen Hodor erop klopte. Ze vonden een bibliotheek (de kasten en schappen waren omgevallen, de boeken waren verdwenen en de ratten overal). Ze vonden een vochtige, schemerdonkere kerker met cellen voor wel vijfhonderd gevangenen, maar toen Bran een van de verroeste tralies greep brak die in zijn hand af. Van de grote zaal stond nog maar een brokkelige muur overeind, het badhuis leek in de grond weg te zakken en het oefenplein voor de wapenzaal, waar eens de zwarte broeders hadden gezwoegd met speer, schild en zwaard, was door een gigantische doornstruik in bezit genomen. De wapenzaal en de smidse stonden er nog, al hadden spinnenwebben, ratten en stof de plaats ingenomen van klingen, blaasbalgen en aambeeld. Soms hoorde Zomer geluiden waar Bran doof voor leek, of ontblootte hij zijn tanden tegen niets, terwijl zijn nekharen overeind gingen staan… maar de Rattenkok liet zich niet zien, noch de negenenzeventig wachters, noch Dolle Bijl. Bran was uitermate opgelucht.
‘Ik heb het spookwoud gezien,’ zei ze verlangend. ‘Wild oprijzende heuvels zo ver het oog reikt, bedekt met bomen die door geen bijl zijn beroerd. Ik heb de zon op een meer zien glinsteren en wolken uit het westen zien binnendrijven. Ik heb plakken oude sneeuw gezien en ijspegels zo lang als pieken. Ik heb zelfs een adelaar zien rondcirkelen. Hij zag mij geloof ik ook. Ik heb naar hem gewuifd.’
‘Heb je ook een weg omlaag gezien?’ vroeg Jojen.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. De Muur gaat loodrecht naar beneden en het ijs is zo glad… ik zou wel kunnen afdalen als ik een goed touw had, en een bijl om handgrepen uit te hakken, maar…’
‘… maar wij niet,’ voltooide Jojen.
‘Nee,’ beaamde zijn zuster. ‘Weet je zeker dat dit de plek is die je in je droom hebt gezien? Misschien zitten we bij het verkeerde fort.’
‘Nee. Dit is het goede. Hier is een poort.’
