‘Ik ben het zwaard in de duisternis,’ zei Samwel Tarling. ‘Ik ben de waker op de muren. Ik ben het vuur dat brandt tegen de kou, het licht dat de dageraad brengt, de hoorn die de slapers wekt. Ik ben het schild dat de rijken der mensen beschermt.’

‘Ge kunt passeren,’ zei de deur. De lippen gingen uiteen, steeds verder en verder, totdat er slechts een grote, gapende mond in een ring van rimpels restte. Sam ging opzij en wuifde Jojen erdoorheen en verder. Zomer volgde, al snuffelend, en toen was Bran aan de beurt. Hodor bukte, maar niet diep genoeg. De bovenlip van de deur streek zachtjes langs Brans kruin, en er viel een waterdruppel op hem die traag langs zijn neus rolde. Hij was eigenaardig warm, en zout als een traan.

Daenerys

Mereen was even groot als Astapor en Yunkai samen en met als haar zustersteden in baksteen opgetrokken. Maar terwijl Astapor rood en Yunkai geel was, hadden de bakstenen van Mereen vele kleuren. De muren waren hoger dan die van Yunkai en beter onderhouden, bezaaid met bastions en op alle hoeken met grote verdedigingstorens verankerd. Daarachter stak de top van de Grote Piramide als een reusachtig silhouet tegen de hemel af, een monsterlijk ding van achthonderd voet hoog. Bovenop torende een grote bronzen harpij.

‘Harpijen zijn laf,’ zei Daario Naharis toen hij haar zag. ‘Een vrouwenhart en kippenpoten. Geen wonder dat haar zonen zich achter hun muren verstoppen.’

Maar de held verstopte zich niet. Hij reed de stadspoorten uit, bepantserd met schubben van koper en git en gezeten op een wit strijdros waarvan het roze-wit gestreepte dekkleed paste bij de zijden mantel die van de schouders van de held golfde. Zijn lans was veertien voet lang en roze met wit en zijn haar was in de vorm van twee krullende ramshoorns opgestoken en gelakt. Hij reed langs de veelkleurige bakstenen muren heen en weer en daagde de belegeraars uit, een kampioen te sturen die het in een tweegevecht tegen hem zou opnemen. Haar bloedruiters waren er zo op gebrand de strijd met hem aan te binden dat ze bijna handtastelijk werden. ‘Bloed van mijn bloed,’ zei Dany tegen hen, ‘jullie plaats is hier bij mij. Die man is een hinderlijke bromvlieg, meer niet. Negeer hem, dan is hij zo weer weg.’

Aggo, Jhogo en Rakharo waren moedig in de strijd, maar nog jong en te waardevol om op het spel te zetten. Zij hielden haar khalasar bij elkaar, en daarnaast waren ze haar beste verkenners.

‘Een wijs besluit,’ zei ser Jorah, terwijl ze voor haar paviljoen stonden toe te kijken. ‘Laat die dwaas maar heen en weer rijden en schreeuwen tot zijn paard kreupel wordt. Hij is onschadelijk.’

‘Dat is hij niet,’ zei Arstan Witbaard met klem. ‘Oorlogen worden niet alleen met zwaarden en speren gewonnen, ser. Bij een treffen van twee legers van gelijke sterkte kan het gebeuren dat het ene uiteenvalt en het andere standhoudt. Deze held wakkert de moed aan in de harten van zijn eigen mannen en zaait het zaad van de twijfel in de onze.’

Ser Jorah snoof. ‘En als onze kampioen zou verliezen, wat voor zaad zou dat dan zaaien?’

‘Iemand die de strijd ducht, zegeviert niet, ser.’

‘We hebben het hier niet over strijd. De poorten van Mereen gaan niet open als die dwaas daar sneuvelt. Waarom zouden we een leven riskeren voor niets?’

‘Omwille van de eer, dunkt mij.’

‘Ik heb genoeg gehoord.’ Bij alle moeilijkheden die haar kwelden, kon Dany hun gebekvecht niet ook nog eens gebruiken. Mereen hield veel ernstiger gevaren in dan een roze-witte held die beledigingen riep, en ze mocht zich niet laten afleiden. Haar leger telde sinds Yunkai ruim tachtigduizend man, maar minder dan een kwart ervan bestond uit krijgslieden. De rest… nu ja, ser Jorah betitelde ze als monden op twee benen, en binnenkort zouden ze uitgehongerd zijn. De Grootmaesters van Mereen hadden zich op Dany’s nadering teruggetrokken en daarbij alle oogst binnengehaald die ze konden en verbrand wat ze niet konden oogsten. Ze was aan alle kanten door verschroeide aarde en vergiftigde waterputten begroet. Maar het ergste was dat ze aan iedere mijlpaal op de kustweg vanuit Yunkai een slavenkind hadden vastgenageld. Ze waren levend en wel vastgespijkerd, hun ingewanden hingen uit hun lichaam en een arm was steevast uitgestoken in de richting van Mereen. Daario, die haar voorhoede leidde, had opdracht gegeven de kinderen weg te halen voordat Dany hen te zien kreeg, maar zodra ze dat hoorde had ze het bevel ingetrokken. ‘Ik wil ze wel zien,’ zei ze. ‘Ik wil ze een voor een zien en tellen en hun in het gezicht kijken. En dat zal me bijblijven.’

Toen ze Mereen bereikten, aan de zoutkust langs haar rivieroever gelegen, bedroeg het aantal honderddrieenzestig. Ik moet deze stad hebben, zwoer Dany inwendig opnieuw.

De roze-witte held tartte de belegeraars een uur lang, waarbij hij de spot dreef met hun manlijkheid, hun moeders, hun vrouwen en hun goden. De verdedigers van Mereen juichten hem vanaf de stadsmuren toe. ‘Zijn naam is Oznak zo Pahl,’ vertelde Bruine Ben Pruym haar toen hij arriveerde voor de krijgsraad. Hij was de nieuwe bevelhebber van de Tweede Zonen, met algemene stemmen verkozen door zijn medehuurlingen. ‘Ik heb ooit nog als lijfwacht bij zijn oom gediend, voor ik mij bij de Tweede Zonen aansloot. De Grootmaesters, wat een troep rottende maden. De vrouwen waren zo kwaad nog niet, al kon het je je leven kosten als je op de foute manier naar de foute keek. Ik heb eens een vent gekend, Scarb, en die Oznak heeft z’n lever eruit gesneden. Beweerde dat-ie de eer van een dame verdedigde. Scarb had ’r met z’n blikken verkracht, zei-ie. Nou vraag ik je, hoe kun je een meid nou met je blikken verkrachten? Maar z’n oom is de rijkste man van Mereen en zijn vader voert het bevel over de stadswacht, dus ben ik er als een haas vandoor gegaan voordat-ie mij ook afmaakte.’

Ze keken toe hoe Oznak zo Pahl van zijn witte strijdros steeg, zijn gewaden losmaakte, het kenteken van zijn manlijkheid te voorschijn haalde en een stroom urine in de richting van het olijfbosje spoot waar Dany’s gouden paviljoen temidden van de verbrande bomen stond. Hij was nog aan het pissen toen Daario Naharis met getrokken arakh kwam aanrijden: ‘Wil ik dat ding voor u afhakken en het in zijn mond proppen, uwe genade?’ Zijn tand glansde goudgeel in het blauw van zijn gevorkte baard.

‘Ik wil zijn stad, niet zijn armzalige manlijkheid.’ Wel voelde ze zich langzaam maar zeker kwaad worden. Als ik dit nog langer negeer zal mijn eigen volk me voor zwak houden. Maar wie kon ze sturen? Ze had Daario even hard nodig als haar bloedruiters. Zonder de flamboyante man uit Tyrosh had ze geen greep op haar Stormkraaien. Velen van hen waren volgelingen van Prendahl na Ghezn en Sallor de Kale geweest.

Boven op de muren van Mereen was het gejoel aangezwollen, en nu volgden honderden verdedigers het voorbeeld van de held en pisten vanaf de borstwering omlaag om hun minachting voor de belegeraars te laten blijken. Ze pissen op de slaven, om te laten zien hoe weinig ze ons vrezen, dacht ze. Als er een Dothraki-khalasar voor hun poorten stond hadden ze zoiets nooit gewaagd.

‘Deze uitdaging moet aangenomen worden,’ zei Arstan weer.

‘Dat zal ook gebeuren,’ zei Dany toen de held zijn penis weer wegstopte. ‘Zeg tegen Sterke Belwas dat ik hem nodig heb.’

Ze troffen de reusachtige bruine eunuch in de schaduw van haar paviljoen aan, waar hij een worstje at. Hij werkte het in drie happen naar binnen, veegde zijn vette handen aan zijn broek af en stuurde Arstan Witbaard weg om zijn wapen te halen. De bejaarde schildknaap wette Belwas’ arakh iedere avond en wreef hem met felrode olie in.

Toen Witbaard het zwaard bracht, keek Sterke Belwas met toegeknepen ogen langs de snede, gromde, schoof de kling in de leren schede terug en bond de zwaardriem om zijn enorme middel. Arstan had zijn schild ook meegebracht: een ronde stalen schijf, niet groter dan een pasteibord, dat de eunuch in zijn andere hand hield in plaats van het om zijn onderarm te gespen, zoals in Westeros. ‘Ga lever en uien zoeken, Witbaard,’ zei Belwas. ‘Niet voor nu, voor na afloop. Van doden krijgt Sterke Belwas honger.’ Hij wachtte niet op antwoord maar schommelde uit het olijfbosje op Oznak zo Pahl af.

‘Waarom hij, khaleesi? wilde Rakharo weten. ‘Hij is dik en dom.’

‘Sterke Belwas heeft hier als slaaf in de vechtkuilen gestreden. Als deze hooggeboren Oznak tegen zo’n man sneuvelt zullen de Grootmaesters beschaamd staan en als hij wint… ach, dan is dat een armzalige overwinning voor zo’n nobele heer, een waarop Mereen niet trots kan zijn.’ En anders dan ser Jorah, Daario, Bruine Ben en

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату