De Harpspeler gaf ook diverse meer bekende liederen ten beste.
‘Een roos van goud’ was ongetwijfeld voor de Tyrels bestemd, zoals ‘De regens van Castameer’ bedoeld was om zijn vader te vleien. ‘Maagd, Moeder en Oude Vrouw’ deed de Hoge Septon veel genoegen, en ‘Mijn gemalin’ bracht alle kleine meisjes met een romantisch hart in verrukking, en ongetwijfeld ook sommige kleine jongens. Tyrion luisterde met een half oor terwijl hij suikermaisbeignets en warm haverbrood met stukjes dadel, appel en sinaasappel proefde en aan een everzwijnrib knaagde. Daarna volgden de gangen en de overige genoegens elkaar in duizelingwekkend tempo op, voortgestuwd op een stroom van wijn en bier. Hamis vertrok en zijn plaats werd ingenomen door een tamelijk kleine, bejaarde beer die begeleid door fluit en trom een lompe dans uitvoerde, terwijl de bruiloftsgasten in gemalen amandelen gepaneerde forel aten. Uilebol besteeg zijn stelten en zette tussen de tafels door de achtervolging van Boterbobbel in, de krankzinnig dikke nar van heer Tyrel, en intussen lieten de heren en dames zich de geroosterde reigers en de pastei met kaas en uien goed smaken. Een troep acrobaten uit Pentos vertoonde radslagen en handstandjes, ze lieten op hun blote voeten borden balanceren en vormden een menselijke piramide. Hun verrichtingen werden begeleid door in hete oosterse kruiden bereide krab, bladen vol schaapskoteletten in amandelmelk met wortel, rozijn en ui, en viskoeken uit de oven die zo heet opgediend werden dat je je vingers eraan brandde. Daarna riepen de herauten de volgende zanger op, Collio Quaynis uit Tyrosh, die een vermiljoenrode baard had en precies zo’n lachwekkend accent als Symon had beloofd. Collio begon met zijn versie van ‘De dans der draken’, eigenlijk een lied voor twee zangers, een man en een vrouw. Tyrion doorstond het met een dubbele portie patrijs in honing en gember plus ettelijke bekers wijn. Een spookachtige ballade over twee stervende gelieven tijdens de ‘Doem van Valyria’ zou de zaal beter bevallen zijn als Collio niet in het Hoog Valyrisch had gezongen, dat de meeste gasten niet verstonden. Maar ‘Bessa de barmeid’ met zijn schuine verzen nam de mensen weer voor hem in. Er werd gevederde pauw opgediend, in zijn geheel geroosterd en met dadels gevuld, terwijl Collio een trommelslager riep, een diepe buiging maakte voor heer Tywin en zich op ‘De regens van Castameer’ stortte.
Sansa knipperde met haar ogen. ‘Heer?’
‘De zangers. Wie hoort u liever?’
‘Ik… het spijt me, heer. Ik luisterde niet.’
Ze at ook niet. ‘Is er iets, Sansa?’ Hij zei het zonder na te denken, en voelde zich onmiddellijk een idioot.
‘Nee, heer.’ Ze keek de andere kant op en veinsde een weinig overtuigende belangstelling voor Uilebol, die ser Dontos met dadels bekogelde.
Vier meester-vuurbezweerders riepen dieren van levend vuur op die elkaar met vlammende klauwen verscheurden, terwijl de bedienden kommen mengelij opdienden, een soep van vleesbouillon en gekookte wijn met geblancheerde amandelen en stukken kapoen erdoor en gezoet met honing. Daarna gingen de pijpers rond en kwamen de slimme honden en de degenslikkers, vergezeld van erwten in botersaus, gehakte noten en plakken zwaan, gepocheerd in een saus van saffraan en perziken. (’Niet alweer zwaan,’ pruttelde Tyrion, denkend aan het souper met zijn zuster aan de vooravond van de slag.) Een goochelaar liet een aantal zwaarden en bijlen door de lucht wervelen, terwijl de tafels voorzien werden van sissende bloedworstjes aan het spit, een combinatie die Tyrion goed bedacht, slim maar misschien toch niet zo heel smaakvol vond. De herauten staken hun trompetten. ‘Om te zingen voor de gouden luit,’ riep er een, ‘brengen wij u Galyeon van Caay.’
Galyeon was een forse kleerkast met een zwarte baard, een kaal hoofd en een dreunend stemgeluid dat tot in alle uithoeken van de troonzaal reikte. Hij had maar liefst zes speellieden bij zich om hem te begeleiden. ‘Edele heren en schone dames, ik zing vanavond slechts een lied voor u,’ kondigde hij aan. ‘En wel het lied van het Zwartewater en de redding van een rijk.’ De trommelslager zette een traag, dreigend ritme in.
‘Als ik ooit weer Hand word, is het eerste wat ik doe al die zangers ophangen,’ zei Tyrion te luid. Naast hem lachte vrouwe Leonette zachtjes, en ser Garlan boog zich naar hem toe en zei: ‘Een dappere daad is niet minder dapper wanneer hij onbezongen blijft.’
‘Nee, madame,’ zei ser Garlan. ‘Heer Lannister is bestemd om grootse daden te verrichten, niet om ze te bezingen. Zonder zijn keten en wildvuur was de vijand de rivier overgestoken. En als Tyrions wildlingen niet het grootste deel van heer Stannis’ verkenners hadden gedood, hadden wij hem nooit onverhoeds kunnen overvallen.’ Bij die woorden voelde Tyrion zich absurd dankbaar, en ze hielpen de pil vergulden toen Galyeon eindeloos doorzong over de moed van de jeugdige koning en zijn moeder, de gouden koningin.
‘Dat heeft ze niet gedaan,’ flapte Sansa er plotseling uit.
‘Geloof nooit wat u hoort zingen, madame.’ Tyrion wenkte een bediende om hun wijnbekers weer te laten vullen.
Weldra was het volledig nacht achter de hoge ramen, en nog steeds bleef Galyeon doorzingen. Zijn lied telde zevenenzeventig strofen, al leken het er eerder duizend.
De toernooiridders waren twee dwergen. De een reed op een lelijke grijze hond met lange poten en zware kaken. De ander bereed een enorme, gevlekte zeug. Hun beschilderde houten wapens rammelden en tikten terwijl de riddertjes in het zadel op en neer stuiterden. Hun schilden waren groter dan zijzelf, en al hotsend en deinend worstelden ze manhaftig met hun lansen, wat de zaal grote uitbarstingen van vrolijkheid ontlokte. Een ridder was geheel in het goud met een zwarte hertenbok op zijn schild, de ander droeg grijs met wit en had een wolf als blazoen. Hun rijdieren waren in dezelfde kleuren opgetuigd.
Tyrion keek de verhoging langs naar al die lachende gezichten. Joffry was rood en buiten adem, Tommen joelde en stond te dansen op zijn stoel, Cersei grinnikte beleefd en zelfs heer Tywin keek mild vermaakt. Sansa was de enige aan de verhoogde tafel die niet glimlachte. Dat zou hij erg op prijs gesteld hebben, ware het niet dat de blikken van het meisje Stark in feite mijlenver weg waren, alsof ze de lachwekkende ruiters die op haar afdraafden niet eens had gezien.
